Ter nagedachtenis aan Jan Bokhorst (1946-2023), eminence grise van de Nederlandse bodemkunde
“Ik zie als beeld van een goede landbouw, een landbouw waar bodem, gewas, vruchtopvolging en landschap een beeld van de mens zelf zijn doordat bij de mens de drie kwaliteiten aanwezig zijn die ook bij bodem, plant, bouwplan en landschap te herkennen zijn.In een evenwicht tussen doen en denken ontstaan bij de mens het ritme, het gevoel, het kwalitatieve en het duurzame, waardoor de mens zich in de omgeving kan thuisvoelen en omgeving en mens door de wisselwerking en de overeenkomst beide gezond worden. Wanneer de mens in de landbouw de natuur goed beïnvloedt, wordt de natuur mensgericht, wordt cultuur, wordt landbouwcultuur”.
Dit citaat van Jan staat in zijn afscheidsbrochure die hij schreef toen hij afscheid nam van het Louis Bolk Instituut in 2011. Officieel ging hij met pensioen, in de praktijk bleef hij dagelijks met de bodem bezig. 33 jaar had hij op het Louis Bolk Instituut gewerkt, nét iets meer dan de helft van zijn toendertijd 65 jarige leven. Nu, 12 jaar later, hebben wij afscheid genomen van hem. Wat is het dat Jan ons gebracht heeft? Iets dat werkelijk niet vergeten mag worden!
Naar ik meen is dat het bodem-ontwikkelingsverhaal. Dit verhaal gaat uit van de gedachte dat iedere bodem te plaatsen is in een zich in de tijd ontvouwend geheel. Daarbij spelen er twee uitgangspunten.
- Het menselijk lichaam in zijn drieledigheid is het referentiekader.
- De manier van onderzoek is niet analytisch maar fenomenologisch.
De drieledige mens
Lichamelijk
Hoe doet die drieledigheid zich voor bij de mens? Aan de ene kant is er de stofwisselings-ledematenpool met als zwaartepunt de onderste helft van het lichaam. De ledematen zijn naar buiten gericht en maken het mogelijk ons uiteen te zetten met de omgeving , de stofwisseling in de buik is naar binnen gericht en werkt de stoffen en krachten van buiten om tot eigen lichamelijkheid en energie. Hier is leven en levendigheid overheersend met de daarbij behorende regeneratievermogens. Met relatief weinig bewustzijn. Vooral van de vertering en stofwisseling hebben wij als mens geen weet. Alleen als er iets níet in orde is (buikkrampen, diarree etc.) hebben we er bewustzijn van. Daartegenover staat het zenuw- zintuigpool, met als centrum het hoofd. Hier gaat uiterlijke rust samen met een concentratie van (zelf-) bewustzijn. In tegenstelling tot de dieren loopt de mens als enige rechtop. De s-vormige wervelkolom van de rug en het feit dat de hersenen in een vloeistof drijven, maken het mogelijk dat de hersenen niet worden meegenomen in de beweging van het lichaam tijdens het lopen (zelfs bij een sprint met horden is het opvallend hoe het hoofd relatief in ‘rust’ op dezelfde hoogte blijft! De regeneratievermogens zijn uiterst gering. Dat geldt zowel voor de zenuwen (bijvoorbeeld een hersenschudding), maar ook voor de zintuigen; gehoorletsels zijn namelijk cumulatief in een mensenleven. Ze genezen niet.
Tussen beide polen in bevindt zich het middengebied, waar hart en longen de dragende organen zijn. Beide zijn ononderbroken ritmisch in de weer en nauw op elkaar afgestemd. Zij zorgen voor een verbinding naar buiten (longen) en naar binnen (hart). Is de ademhaling van de longen nog direct te beïnvloeden, bij het hart is dat nauwelijks het geval. Ondanks dat we door het hart als mens zielsmatig met onszelf en de omringende wereld in verbinding staan, hebben we nauwelijks bewustzijn van het fysieke functioneren. Net zoals bij darmkrampen het geval is, zijn hartkloppingen meestal geen positief signaal.
En zo weven en werken de drie lichaamsgebieden van opbouw, bewustzijn en verbinding met elkaar samen en vormen één gedifferentieerd geheel.
Biografisch
Verder is nog op te merken dat gedurende de biografie van een mens er een verschuiving is te zien van een stofwisselings-ledematen kwaliteit in de jonge jaren (snelle genezing van een wond, beweeglijkheid, leervermogen etc.) naar een zenuw-zintuig vermogen in de ouderdom. Hier treden vaak lichamelijke verstarring en problemen met stofwisseling op, er is een geringer leervermogen en vaak een neiging tot vaste gewoonten. Uiteindelijk wordt de verbinding met de wereld weer klein.
Het is de middenfase in de menselijke biografie die vele tientallen jaren duurt, waar de mens in zijn kracht staat en het meest kan bijdragen aan de wereld. Zorg voor kinderen en ouderen horen daarbij.
Dus zowel in de ruimte als in de tijd is bij de mens een drieledigheid waar te nemen.
In het bovenstaande is niet alleen de drieledigheid van de mens beschreven. Meteen is ook op een fenomenologische manier de karakteristiek van die drie te onderscheiden gebieden weergegeven. In hun verschillend zijn, komen ze alle drie in een scherper daglicht te staan.