Het verschijnsel mens

Gepubliceerd op 9 mei 2024 om 21:30

We leven in een tijd waarin de mens een nadrukkelijk stempel drukt op de wereld. Deze tijd heet niet voor niets het antropoceen. Was de mens gedurende vele duizenden jaren vooral omringd door een natuurlijke omgeving bevolkt door talloze soorten planten en dieren, dat is nu totaal veranderd. De meeste mensen leven tegenwoordig in een kunstmatige wereld, een wereld die bestaat uit spullen die door zijn medemensen zijn gemaakt. Zeker in het welvarende deel van de wereld is de afstand tot de natuur groot geworden. Dat heeft een enorme vervreemdende werking op ons menszijn veroorzaakt.  Veranderingen vinden sneller plaats dan ooit tevoren, denk daarbij alleen al aan transport- en communicatiemiddelen. En meer in het algemeen hebben we adembenemende hoeveelheden machines en apparaten die het leven moeten veraangenamen. We zijn daardoor in staat om alles aan te passen aan onze wensen en voorstellingen. De tragiek is echter dat we menen met hetzelfde maakbaarheidsdenken ook met de wereld van de levende organismen om te kunnen gaan. En tegenwoordig richten we deze heers-cultuur ook op de mens zelf, in het zogeheten transhumanisme. Dit technische maakbaarheidsdenken is door de digitalisering nog eens enorm versterkt en leeft zich in de universiteiten als toegepaste wetenschap uit. De universiteiten zijn wetenschapsbedrijven geworden, waarbij fundamentele vragen over wat leven nu eigenlijk is, nog maar nauwelijks aan de orde komen. Hadden we eerder al door de machines onze spierkracht ge-outsourced, door de digitalisering hebben we de parate kennis over allerlei basisonderwerpen grotendeels verloren en zijn we door de navigatie applicaties letterlijk de oriëntatie in de ruimte kwijt geraakt. Verder is door de oeverloze hoeveelheden snelle communicatiecontacten een eigenaardig soort non-lokaliteit ontstaan. Onze aandacht is niet aanwezig op de plek waar we fysiek zijn. Door de komst van de artificiële intelligentie zal zich dat alles in een ongekende mate uitbreiden, zo althans is de verwachting. Gelukkig is in het verleden gebleken dat de toekomst zich meestal niet aan een door de mens bedacht scenario houdt.

Als er één wezen ontwikkelingsbegaafd is, is het wel de mens. Hoe verhoudt zich dat met de hiervoor genoemde maakbaarheid? Er is iets gemeenschappelijks tussen beide begrippen: het is de plasticiteit, de vormbaarheid die overeenkomstig is. Toch is het uiteindelijk de innerlijke houding waarmee de wereld, en dus ook de medemens, benaderd wordt. En die vloeit op zijn beurt voort uit het mens- en wereldbeeld dat men heeft. Is de natuur 'slechts' een gecompliceerd en verfijnd systeem met interactionele relaties, zeg maar horizontaal georiënteerd, of is er ook een geestelijke wereld met wezens, die door de materiële wereld heen transcedenteel (verticaal) zich kenbaar kan maken aan de mens? Bij de eerste is de meetbaarheid essentieel, bij de tweede niet. Begrippen als het goede, het ware en het schone zijn alle drie niet meetbaar, maar wel ervaarbaar. En bovendien zijn zij meer dan slechts een (postmoderne) mening, maar kunnen een gedeeld objectief handelingskader geven. Hoe willen wij omgaan met de schepping waarin wij leven en waarvan wij een onderdeel zijn? Heeft de mens een speciale plek en taak in dat geheel?

Dat milieuactivisten zich zorgen maken over de draagkracht van de aarde, vind ik volstrekt terecht. Echter dat een aantal van hen van mening zijn dat de aarde beter af zou zijn zonder de mens, vind ik getuigen van een eenzijdig negatief mens- en wereldbeeld. Hun hoop dat de aarde een keer flink zal beven en daardoor de menselijke beschaving van zich af zal schudden en alleen verder zal gaan, is een uiting van een, op zijn best, geestloos plat ecologisme. 

In dit essay zal ik pogen daar iets volledig anders tegenover te stellen. Ik gebruik daarvoor inzichten van o.a. Rudolf Steiner, maar zal eerst ook een andere grootheid uit de 20e eeuw van stal halen die bijna niemand meer kent; Adolf Portmann (1897-1982), een Zwitserse zoöloog en bekennend Goetheanist. 

De menselijke ontogenese

Volgens laatstgenoemde is de mens een heel bijzonder wezen. Dat wordt op indrukwekkende wijze ondersteund en bevestigd door zijn fysieke ontwikkelingsgang, zijn ontogenese. Die is namelijk totaal anders dan bij alle dieren, ook bij de mensapen.

Portmann is in zijn tijd wereldberoemd geworden met zijn inzichten over het eerste levensjaar van de mens.(1) De 9 maanden in de baarmoeder (uterus) worden gevolgd door een 12 maanden durende extra-uterine (buitenbaarmoederlijke) fase. Dóórgaand in deze 21 (9+12) maanden is de embryonale groeicurve.(2) Pas na het eerste levensjaar vlakt die scherp af, een knik als het ware, en van dan af groeit het mensenkind in verhouding met de dieren langzaam. Bij de mensapen is de groeicurve in eerste instantie minder steil dan bij de mens, maar er is geen sprake van een afvlakking na het eerste levensjaar en hebben ze met 8 (chimpansee) tot 10 jaar (orang-oetan) al volwassen afmetingen. Geslachtsrijpheid treedt al enkele jaren eerder op. In de verste verte geen puberale strekkingsfase te bekennen, die bij de mens omstreeks het 14e levensjaar plaatsvindt. Ook andere zoogdieren, zoals olifant en walvis, zijn met hun 14e levensjaar uitgegroeid, terwijl de mens dan nog aan zijn sterkste groeischeut moet beginnen.

Dat wij mensen na 9 maanden geboren worden noemt Portmann een fysiologische vroeggeboorte.(3) Wij verlaten als het ware voortijdig de warme prikkelarme natuurlijke baarmoeder en begeven ons in een sociale prikkelrijke cultuuromgeving. De vraag is nu; waarom gebeurt dit? En het (sensationele) antwoord van Portmann luidt: om al oefenende, met vallen en opstaan, drie specifieke menselijke vermogens te verwerven. Het is noodzakelijk dat dat in een concrete menselijke sociale samenhang  gebeurt. Die  drie vermogens zijn: (rechtop) lopen, spreken en (een eerste aanleg van inzichtelijk) denken.(4) Dieren hoeven deze vermogens niet te leren. Door het instinct gedragen, kan een paardenveulen binnen de kortste keren lopen. Al kunnen sommige dieren een breed pallet aan geluiden voortbrengen met een verschillende betekenisinhoud, ze hebben geen taal. (5) Dat de sociale ‘uterus’  doormenselijkt moet zijn, blijkt uit een tweetal voorbeelden waarin dat niet of heel beperkt het geval was:

- Mensenkinderen die opgegroeid waren bij wolven, liepen voorover gebogen op vier ‘benen’. In ieder geval niet rechtop. Ook konden zij niet spreken, ze stootten geluiden uit.

- Een tweede voorbeeld, afkomstig uit de middeleeuwen, is een experiment waarin zuigelingen weliswaar functioneel prima verzorgd werden, maar zonder één menselijk oogcontact of verbale communicatie uiting. Die welverzorgde baby’s stierven allemaal binnen korte tijd!(6)

Cultuur

Wat is het essentiële verschil tussen de warme prikkelarme natuurlijke baarmoeder en de qua temperatuur veranderlijke prikkelrijke sociale ‘baarmoeder’? De eerste is altijd hetzelfde, in welke omgeving of tijd het zich ook bevindt. De tweede is daarentegen altijd en overal verschillend, is gedifferentieerd. Het maakt verschil uit of je nu of 100 jaar geleden geboren bent, of je hier of in China geboren wordt. Zelfs binnen Nederland zijn de verschillen enorm. Het gaat om een brede waaier aan mogelijke sociale vormen en normen. En natuurlijk de enorme rijkdom aan talen wereldwijd. Dat alles noemen we cultuur. Dus om de drie fundamentele algemeen menselijke vermogens te leren: lopen, spreken en denken, kiest de mens telkens een hoogst specifieke bepaalde omgeving en tijd uit. Overgeleverd aan de concrete vermogens van de mensen die hem omringen. Ook het meest 'natuurlijke'vermogen van de drie hier genoemde ; het rechtop lopen, moet echt in een enthousiasmerende stemming van de opvoeders geleerd worden. De vreugde die een kind heeft als het voor het eerst rechtop kan lopen is groot. De fysieke verhouding tot de wereld verandert daardoor volledig. Het is als een overwinning.

Nestvlieder, nestblijver.

Deze twee termen zijn uit de mode geraakt, maar in de tijd van Portmann waren ze algemeen bekend. Nestvlieders zijn eenden en kippen bij de vogels en veulens, kalveren, jonge apen bij de zoogdieren. Ze behoeven geen lange nestzorg, kunnen meteen na de geboorte zien en lopen. Ze vinden zelfstandig de melkvoeding bij de moeder. Nestblijvers daarentegen zijn meestal blindgeboren, kunnen niet lopen noch zelfstandig voedsel zoeken. Voorbeelden bij de vogels zijn de kraaiachtigen, maar ook uilen (uilskuiken). Bij de zoogdieren zijn het honden, ratten, roofdieren en varkens.

De mens is het enige wezen dat van beide categorieën eigenschappen bezit. Met zijn ledematen is hij een volledige nestblijver, in tegenstelling tot de mensapen waarbij het jong zich zelfstandig aan de moeder vastklampt! Met zijn zintuigen; ogen en oren is hij een nestvlieder. Binnen de kortste keren zal een zuigeling in een chinees taalgebied andere klanken uitstoten dan een Europese baby, ook al lijkt het nog helemaal niet op een taal. En het hierboven genoemde visuele en auditieve contact is essentieel voor het verbonden zijn met de sociale omgeving, anders sterft de zuigeling.

Adolescentie, op weg naar zelfvinding

Al met al heeft de opgroeiende mens een extreem lange ontwikkelingsgang te gaan. Het duidelijkst waarneembaar op lichamelijk gebied, maar natuurlijk zich uitstrekkend naar het innerlijk. Juist de pubertijd getuigt sterk van deze parallelle ontwikkeling van innerlijk en uiterlijk. Een aantal specifiek menselijke kenmerken treden daar op. Allereerst de puberale strekkingsfase, die in het dierenrijk eenvoudigweg niet bestaat, en die zich vooral uit in het gebied van de ledematen. Het zijn de lichaamsdelen die er in het eerste levensjaar maar wat ongecoördineerd bijhangen, die nu in deze fase van de totale ontogenese aan de beurt zijn. In relatief korte tijd ondergaan zij een grote verandering. In eerste instantie zie je nog het ongemak van de eigenaar: het gebukt gaan onder de totale lichaamslengte en de slungeligheid met die lange armen en benen. Ze weten er niet zo goed raad mee. Het zijn echter niet alleen de veranderingen van het ledematenstelsel die de lichamelijke verschijning zo ingrijpend doen veranderen. Nu komen ook de grote fysieke verschillen tevoorschijn die het eenheidswezen mens in zijn kindheidsfase tot een geslachtelijk wezen maken in zijn verdere leven: man of vrouw. Zijn in de tijd daarvoor de twee geslachten in hun natuurlijke potentie al herkenbaar, in de pubertijd komen daar de grote lichamelijke veranderingen bij. Niet alleen de haargroei in de oksels en schaam(!)streek en bij de mannen de baardgroei, maar ook de groei van de borsten bij de vrouwen, de verdere uitgroei van de penis bij de mannen. Eigenlijk differentieert zich de gehele lichaamsbouw in een mannelijke dan wel vrouwelijke variant, met name in het bekken en de schouders maar ook in het gelaat. Een overeenkomst van de meeste van deze veranderingen is hun zichtbaarheid! En dat is ook de bedoeling: de wederzijdse aantrekking van mannen en vrouwen heeft deze duidelijke zichtbaarheid nodig. Maar behalve de grote veranderingen op lichamelijk gebied voltrekt zich ook een grote differentiatie op zielengebied: de zielenstructuur differentieert zich in een mannelijke en een vrouwelijke gesteldheid. Zijn er in de lichamelijkheid al grote individuele verschillen te zien, op zielenniveau is dat nog in veel grotere mate het geval: er zijn grote variaties op het grondthema  man-vrouw. Dat leidt tot vragen omtrent de eigen individualiteit. Die ont-wikkelt zich immers voortdurend in de tienerjaren. Het is niet zoals bij een ontdekkingsreis in een onbekende omgeving waarin nieuwe indrukken verwerkt moeten worden en men zich probeert te oriënteren, maar in dit geval verandert ook degene zelf die de reis onderneemt inclusief zijn interpretatiekader. Pubers meten zich daarom vaak af aan anderen, vooral aan medepubers, om tot een oordeel te komen over zichzelf. Immers zélf weten ze het niet. Het zielenleven is onstuimig en er wordt naarstig naar houvast gezocht.  Zo kan dan bijvoorbeeld het rechtvaardigheidsgevoel op een gegeven moment sterk opkomen en wordt de hele wereld vanuit dat perspectief bekeken. Hoe diep menselijk en waardevol dit gevoel ook moge zijn, het is toch ook op een bepaalde manier een eenzijdigheid. Door de verdere ontwikkeling van de ziel komt het rechtvaardigheidsgevoel in een breder kader te staan en is dan een kostbaar waarnemingsorgaan in de menselijke samenleving. Ongeveer zeven jaar duurt de adolescentiefase en met het bereiken van het 21e levensjaar wordt de volwassenheid bereikt. En misschien moet zelfs dat meer als 'werk-in-uitvoering' opgevat worden. 

Nog twee lichaamsgebonden kenmerken wil ik noemen in de menselijke ontogenese tijdens de adolescentie, dit artikel gaat immers om de lichamelijke kant van de zaak:

- zijn de lichamelijke verschillen in het volgroeide stadium van de individuele vertegenwoordigers van de mensenrassen tamelijk groot (bijvoorbeeld de Soedanneger of de Pygmee), in het zuigelingen- en jeugdstadium zijn zij daarentegen verwaarloosbaar klein. Pas in de puberteit worden de verschillen goed zichtbaar, meetbaar in lichaamslengte en lichaamsgewicht.

-  het optreden van een vervroeging van de lichamelijke puberteitskenmerken in de geïndustrialiseerde landen ten opzichte van de natuurvolkeren. Gecombineerd met een verlangzaming van het innerlijke ontwikkelingsproces en daarmee een verlaat bereiken van de volwassenheid! Het is een uiteen lopen van processen die voorheen als psycho-somatische eenheid (geestelijk-lichamelijk) gelijk opgingen en elkaar wederzijds beïnvloedden en versterkten. Portmann, en niet alleen hij, (7) ziet dat als een bedreiging voor een gezonde menselijke ontwikkeling die nu eenmaal een innerlijke en een uiterlijke dimensie heeft. 

 De volwassen mens en de ouderdom

Behalve het eerste levensjaar en de adolescentiefase die in de menselijke ontwikkeling het meest duidelijk een lichamelijke component hebben, is er een derde, hoogst intrigerend aspect van het mensenbestaan, namelijk de hoge ouderdom die een mens kan bereiken. Hoewel het zwaartepunt van de ontwikkeling zich voornamelijk innerlijk afspeelt en daarom (!) steeds individueler is, zijn er zeker een paar lichamelijke aspecten te noemen. 

- Apen die de dertigjarige leeftijd bereikt hebben, zijn al oud. Zelden wordt bij zoogdieren de grens van 50 jaar overschreden. Mensen kunnen gemakkelijk 80 jaar oud worden. Bekend zijn de zogeheten Blue Zones waar veel mensen extreem oud worden en honderdjarigen geen uitzondering zijn. Ronduit opmerkelijk is een voorbeeld van menselijke ouderdom in het boek Congo van David van Reybrouck. In dat boek beschrijft hij hoe hij, onderweg naar Congo, zich afvraagt of hij nog wel ooggetuigen gaat vinden uit de tijd van vóór de onafhankelijkheid van Congo in 1960. Het is dan 2008, 48 jaar later, en gezien de gemiddelde levensverwachting van de mensen in een Afrikaans land als Congo kon dat wel eens een probleem worden, zo verwacht hij. Wie schetst zijn verbazing als hij binnen de kortste keren iemand vindt die beweert in 1882 geboren te zijn. 126 jaar oud dus en drie keer de gemiddelde levensverwachting aldaar. Na check en dubbelcheck in meerdere langdurige vraaggesprekken met papa Nkasi, kan David van Reybrouck niet anders concluderen dan dat het waar moet zijn! Daar zit iemand tegenover hem van hetzelfde geboortejaar als Igor Stravinsky, James Joyce en Virginia Woolf,  iemand die vanuit zijn eigen geheugen over gebeurtenissen vertelt van ver voor de eeuwwisseling, die van de 19e naar de 20e wel te verstaan. (8) 

- In tegenstelling tot alle dieren die tot het eind van hun leven reproductief zijn, is dat bij de mens, de vrouwen dus, niet het geval. De menopauze bestaat niet in het dierenrijk. Het opent een geheel nieuw perspectief op dat deel van de humane levensloop waarin niet het zorgen voor nageslacht op de voorgrond staat, maar waarin bijvoorbeeld volop culturele opgaven voor de gemeenschap vervuld kunnen worden. De ouderdom is de fase waarin juist het geestelijk/culturele aspect steeds belangrijker wordt. Of moet ik zeggen; kán worden. want dat is individueel totaal verschillend. In veel culturen wordt ouderdom met wijsheid geassocieerd en om die reden met respect bejegend. In het verleden zijn veel auteurs van belangrijke boeken pas op hoge leeftijd tot hun inzichten gekomen zoals Sophlokes (90 jaar) en Titiaan (100 jaar). Dichter bij huis; Manfred Klett, een van mijn leermeesters, schreef op 87 jarige leeftijd zijn eerste boek. (9)

Wat we in de menselijke ontogenese als rode draad zien, is de grote afhankelijkheid van de sociale omgeving waarin de mens verkeert.  De mens heeft de gemeenschap nodig om waarlijk mens te worden. Wél wordt die sociale kring steeds wijder, van bloedverwantschap met de ouders in de eerste jaren, naar een zielsverwantschap met de andere leden van de peergroup in de puberteit, tot uiteindelijk een geestverwantschap met andere mensen die eventueel verder weg wonen. Waarbij de laatstgenoemde ontmoeting de meest vrije is, zowel naar inhoud en óf ze überhaupt wel plaatsvindt.

Vanwege het vrijheidsaspect is het wel degelijk mogelijk om van een gelukt dan wel van een minder geslaagd leven te spreken. Veel van hetgeen de mens op zijn levensweg ontmoet, heeft hij niet in de hand, echter hóe hij daarmee omgaat, wel degelijk. De humor als specifiek menselijke eigenschap speelt daar zeker een grote rol in. Oud worden is geen doel op zich, menswaardig oud worden wel degelijk.

Het zó oud worden van de mens heeft geen functionele reden, in tegendeel; vaak treden er allerlei lichamelijke gebreken op waardoor er een beroep op de hulpvaardigheid van zijn medemens gedaan moet worden. Toch hoort dit volledig tot de condition humaine, de menselijke bestaansvorm, net zoals het gegeven dat een aantal mensen hun leven lang aangewezen zijn op de hulp van anderen voor de meest basale levensbehoeften, zoals eten, aankleden, lichamelijke verzorging, etcetera. Hier treedt wellicht het meest aan het daglicht dat het wezenlijke van het menszijn zoveel meer is dan zijn lichamelijke existentie. In het geval van de laatste fase van het leven is het als het ware  een laatste stap op weg naar een bestaan zónder lichamelijkheid: het leven na de dood. 

In het sterfproces laat de menselijke ziel het lichaam achter, net zoals een vlinder de cocon verlaat. De ziel die zich vanuit een voorgeboortelijke besluit een aards bestaan had verworven en daar de passende lichamelijkheid bij had opgebouwd, gaat nu  wederom in een puur geestelijke bestaansvorm over. De verlaten lichamelijkheid ontbindt zich. 

Het primaat van de geest

Portmann ziet het mensenwezen als het wezen dat nooit af, maar daarom in staat is om altijd iets nieuws te leren. We hebben dus de ogenschijnlijk paradoxale situatie van de menselijke cultuur die zich (razend)snel verandert, gecombineerd met de langdurige ontwikkeling van de individuele mens. Alle fasen die hierboven genoemd zijn, laten telkens zien dat een innerlijke ontwikkelingsstap gelijk opgaat met een uiterlijke verandering. In het begin heel snel naar eind toe steeds langzamer en steeds meer innerlijk. De mens is daardoor veel plastischer dan de dieren die door hun natuurlijke zo-zijn gebonden zijn. 

Portmann gaat nog een stap verder door te stellen: de menselijke ontogenese, zijn fysieke ontwikkelingsgang dus, staat in dienst van het feit dat hij drager is van een individuele geest! De mens als vrijheidswezen. Uiteindelijk in staat om zijn natuurlijke neigingen door inzicht, moraal of liefde te sturen. Of dat lukt is afwachten en is in ieder geval individueel verschillend.

Het is buitengewoon spannend wat Portmann daar zegt: het geestelijke is het organiserend principe en leidt de ontwikkeling, ook die van het lichaam. Precies daar sluit het wat mij betreft aan op de antroposofie van Rudolf Steiner. Namelijk het inzicht dat de geest er het eerst is, het primaat heeft:

De evolutie van de mensheid

Even een korte inleiding op het ontstaan en evolueren van aarde en mens. De aarde zoals die nu is, is niet altijd zo geweest. Er zijn een aantal andere fasen aan voorafgegaan. Hoe verder terug in de tijd hoe ijler het wordt en ook hoe minder gedifferentieerd. De mens is daar ook bij betrokken. Sterker nog; hij vormt daarvan op een bepaalde manier het doel en middelpunt. Alles begint met een warmtefase waarin nog geen lucht, licht, water laat staan aardse materie aanwezig is. Warmte als substantie is wellicht moeilijk voorstelbaar, maar op zielenniveau gezien bestaat ze wel degelijk en we hebben er ook een naam voor: liefde. Het begint met een eerste uitstromen van liefde van de godenwereld. Deze schepping ondergaat een begeleid evolutionair proces die voert tot een toenemende dichtheid en differentiatie,. Ze wordt daardoor steeds zelfstandiger ten opzichte van de scheppende geestelijke krachten. De voorloper van de mens, een omnipotent wezen, dat net als de gehele toenmalige 'aarde' nog geheel ongedifferentieerd en ijl is, heeft de speciale aandacht van de goden. De 'mens' ondergaat eenzelfde proces van indalen en concentreren totdat uiteindelijk na vele cycli de mens tevoorschijn treedt die lijkt op zoals hij nu is. De aap is daarbij de laatste 'substantie' die wij uit ons zetten. Het is dus wel degelijk zo dat de aap heel dicht bij de mens staat. Maar niet wij stammen van de aap, maar de aap stamt van ons. Dat laatste geldt ook voor alle andere dieren, maar dan in een eerder stadium. Nog verder terug hebben we het plantaardige uit ons gezet en in een nog veel verder oerverleden zelfs de minerale substanties. De wezens die met de diersoorten, de planten en het minerale verbonden zijn, zij allen hebben een offer gebracht opdat de 'mens' telkens een stap verder kon zetten in zijn ontwikkelingsweg naar menswording. De mens is dus niet pas op het allerlaatste moment op het wereldtoneel verschenen, zoals de gangbare evolutie ons wil doen geloven, maar we zijn er al vanaf het begin bij. Maar dan wel in een totaal andere hoedanigheid als nu. Het is eigenlijk één groot incarnatieproces.(10) 

Zo de individuele mens, zo de mensheid

Hoe geheel verschillend beide hierboven beschreven processen: de individuele menswording en de evolutionaire grote ontwikkeling van aarde en mensheid, ook mogen lijken, ze hebben ook een aantal zaken gemeenschappelijk. Beide beginnen met een warmtefase; de liefde. hetzij van de Goden, hetzij van de vader en moeder. In het begin is alles nog heel plastisch en beweeglijk, zowel bij de pasgeboren baby, maar ook bij de omnipotente voorloper van de mens in het verre verleden. Uiteindelijk raakt alles in een toenemende verstarring. Er is ook sprake in beide gevallen van een emancipatieproces. Je kunt dat als een volwassenwording zien, maar het is ook een verlies aan verbinding met de geestelijke wereld. In het begin wordt ons van alles gegeven, naarmate we volwassener worden of in de evolutie dichterbij de huidige tijd komen, moeten we onze inzichten als mens zelf verwerven. Religie is daarbij een hulpmiddel om de verbinding te (her)vinden. Maar dan vanuit vrijheid.

Een voorbeeld van de parallelliteit tussen het grote en het kleine beeld: de aap is het laatste dier dat wij uit ons gezet hebben. Daardoor kon de mens pas echt rechtop lopen en was het hoofd niet langer opgenomen in de bewegingsdynamiek van de ledematen. Daardoor ontstond er een toestand van rust en dat maakte een bezonnen denken mogelijk Sindsdien staan we in een verticale uitgangspositie ten opzichte van de omgeving en face to face met de medemens. Wat dat betreft is de overwinning die het kleine kind maakt door rechtop te lopen een miniatuurherhaling van de mensheidsontwikkeling als geheel. Overigens is de opgerichte gestalte ook nauw verbonden met begrippen als recht-vaardig, recht-spreken etc. Het rechtop-gaan als fysieke uitdrukking van moraliteit. Of ook: iemand die ergens onder gebukt gaat is niet vrij.

Thomas Nagel (hedendaags Amerikaans filosoof) zei het ooit zo: het menselijke vermogen tot zelfreflectie is volstrekt uniek. Door de op aarde aanwezige mens is de schepping in staat zichzelf waar te nemen. Dit vermogen moet er vanaf het begin van de evolutie altijd al hebben ingezeten. Je kunt het niet denken hoe zoiets van onderop, al dan niet door emergentie, evolutionair tot stand kan komen. (11) Moleculen plegen nu eenmaal geen vrije wil te hebben. Het hogere kan zich niet uit het lagere ontwikkelen, andersom wél.

Het zijn de vermogens tot zelfreflectie, tot zelfinzicht, tot moraliteit, tot liefde die de mens op God doen gelijken. Natuurlijk op een ongelooflijk beperkte en kinderlijke manier. De spreekwoordelijke tovenaarsleerling zullen we voorlopig wel blijven. Maar juist omdat we telkens in een heel specifieke cultuur geboren worden, zit het vermogen tot verandering en heroverweging in onze menselijke natuur ingebakken. Iedere generatie kan het weer op zijn eigen manier uitproberen, met vallen en opstaan. Net zoals het kleine kind dat leert lopen.

Toekomst

Alleen al vanwege de bijzondere ontwikkelingsgang, zowel van de individu en van de soort in zijn geheel, beide hierboven beschreven, heeft de mens een bijzondere rol op het wereldtoneel. Als dat in het verleden zo was en in het heden zo is, dan behoort het aspect van het toekomstige, het wordende, het teleologische, bij de menselijke bestaansvorm. Door welke overwegingen laten we ons leiden als het gaat om doelen en idealen naar de toekomst? Kunnen we ons beschouwen als vermogende wezens, die iets te geven hebben? Lukt het ons om vanuit inzicht en liefde medeschepper te worden van onze aardse omstandigheden? Waar staan we voor? Is er een bedoeling, een intentie met dit hele aardse gebeuren? De ontwikkeling van de individuele mens en de ontwikkeling van aarde en mensheid zijn beide een voorbeeld van een zinvol en gedifferentieerd zich ontwikkelend geheel. Het is eigenlijk een groot kunstwerk dat zich telkens weer in de tijd uitrolt, in het klein, in het groot. Wij zijn voorbestemd om een beslissende rol te spelen in de voortgang van de schepping, niet rechtlijnig en vanuit een houding van willen beheersen, maar vanuit deemoedigheid en tegelijkertijd wetende omtrent de speciale taak die de mens nu eenmaal heeft.

Om met de woorden van Adolf Portmann te spreken '[...] wie probeert om de mens te duiden, moet groot over hem denken'. (12)

Noten

(1) Uitgegeven in het boek ’Biologische Fragmente zu einer Lehre von Menschen’. In het Nederlands vertaald en uitgegeven in 1961 onder de titel’ Het beeld van de mens, in het licht van de moderne biologie’.

(2) In de jaren 30 van de vorige eeuw was er een discussie over de foetaliseringstheorie van Louis Bolk, die bezegt dat de mens zich in zijn lichamelijke ontwikkeling terughoudt in vergelijking met bijvoorbeeld de apen. Hij blijft als het ware langere tijd foetaal en ontwikkelt zich niet in een specifieke richting, met een klauw, bek of vacht. Portmann is het daar niet mee eens en plaatst daar diverse voorbeelden tegenover waar de mens in zijn lichamelijke ontwikkeling juist een acceleratie vertoont ten opzichte van bijvoorbeeld de mensapen. De extra-uterine groeicurve is daar een voorbeeld van. Andere voorbeelden zijn de s-vormige wervelkolom en de specifieke bekkenstand die al in de eerste fase van de embryologische ontwikkeling bij de mens anders zijn dan bij de apen; al vooruitlopend op het feit dat de mens als enige rechtop zal gaan lopen. Portmann, en later Erich Blechschmidt   (1904-1992) zijn een verklaarde tegenstander van de theorie dat de individuele menselijke ontwikkeling (ontogenese) een herhaling zou zijn van de grote evolutie (fylogenese). Deze theorie is door Ernst Haeckel (1834-1919) eind 19e eeuw gepostuleerd. Volgens Blechschmidt is de mens vanaf de conceptie 100 % mens. Dát de mens verschillend is in de diverse ontwikkelingsstadia van zijn gehele leven staat buiten kijf, maar maakt hem daardoor niet meer of minder mens.

(3)qua cerebraliteitsgraad zouden we gemakkelijk 1,5 jaar in de baarmoeder kunnen blijven, zoals bijvoorbeeld bij het olifantenjong het geval is.

(4) exact dezelfde specifiek menselijke triniteit (lopen, spreken en denken) brengt ook Steiner telkens weer ter sprake.

(5) Uitgerekend de mensapen horen hier niet bij, terwijl de mens zich nu net door zijn taligheid onderscheid. Een aantal vogelsoorten en walvisachtigen hebben binnen het dierenrijk veruit de grootste differentiatie in hun  geluidsuitdrukkingen.

(6) helaas kan ik niet meer terugvinden bij welke middeleeuwse vorst dit gruwelijke experiment heeft plaatsgevonden.

(7) Andreas Burnier, 'Onderwijs: van onder wijzer, van boven grijzer', essay uit de bundel: 'De achtste scheppingsdag, essays'. Uitgegeven in 1990. Over de voortijdige intellectualisering van kinderen in onze moderne maatschappij, zo ook in het onderwijs.

(8) Als eerbetoon heeft David van Reybrouck op de voorpagina van zijn boek een foto geplaatst van Nkasi. Hij overleed in 2010, vijf dagen voordat de schrijver hem een hernieuwd bezoek wilde gaan brengen.

(9) Manfred Klett (1933-2025). 'Von der Agrartechnologie zur Landbaukunst' uit 2021. In het Nederlands verschenen onder de titel 'Van agro-industrie naar landbouwkunst'. 

(10) Rudolf Steiner, De wetenschap van de geheimen der ziel. Vanaf pagina 119 wordt de aarde ontwikkeling beschreven door de verschillende fasen heen: voorafgaand aan de fase van de huidige Aarde ging de Oude Maan fase (vloeibaar) vooraf, daarvoor de Oude Zon (lucht/licht) en het meest ver terug de Oude Saturnus die enkel de warmte als substantie had. 

(11) Thomas Nagel. Uit: ‘Geest en kosmos’, 2014. Originele Engelse titel: ‘Mind &Cosmos. Why the Materialist Neo-Darwinian Conception of Nature is almost certainly False’.

(12) Adolf Portmann, Uit 'Biologie und Geist', voordracht 'Im Kampf um das Menschenbild' 1950, St. Gallen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.