Plantengroei, van nature in een tweevoudige cyclus

Gepubliceerd op 27 augustus 2024 om 14:46

Wat valt op bij de planten? Zij groeien! Niet zomaar, indifferent in alle richtingen, dan zou het immers een woekeren zijn. Er is sprake van een beweeglijk maar toch geordend ontwikkelingsproces dat zich in de tijd en ruimte ontvouwt, met duidelijk van elkaar te onderscheiden fasen; kiemen, groeien, bloeien en zaadzetten. Het vertoont bovendien alle kenmerken van een teleologisch, doelgericht, gebeuren, waarbij de vraag op kan komen; ‘wat is dat doel dan’? Verderop kom ik er op terug.

Door de jaren heen openbaart zich het cyclische karakter van het plantaardige leven. Niet alleen groeien en uitbreiden, maar ook afsterven en concentreren voltrekken zich op zichtbare wijze. Tegenover uitademing moet immers ook inademing staan. Daardoor blijft het leven bestaan én kan het zich ontwikkelen. Dát het leven cyclisch is, is wel zo’n beetje de grootst mogelijke open deur die men kan intrappen. Maar toch, bij het passeren van die grote openstaande deur treden we wellicht in ruimten die nieuw zijn. Zo is bij nader inzien het cyclische op meerdere manieren waarneembaar. En wel tweevoudig, tenminste daar waar het om het natuurlijk groeiproces gaat.

De groene plant

In een opzwellend zaadje gebeurt heel veel: de potentie begint zich uit te leven. Het voorwaarts gerichte groeiproces is begonnen. Nu stoppen zou sterven betekenen . Er is geen houden aan. Dát maakt het in al zijn kleinheid toch indrukwekkend. Niet alleen nu, maar ook op ieder ander moment in het plantenleven, of het nu gaat om een madeliefje of een driehonderd jaar oude eikenboom, het leven moet blijven stromen, dat wil zeggen groeien.

Nadat het kiemplantje zich uit het zaadje heeft ontvouwd, lijkt het groeiproces even stil te staan. Alle tijd om de kiemplantjes in hun wezen waar te nemen. Was het zaadje gesloten voor de welke waarneming dan ook, nu wordt het duidelijk of het een monocotyle dan wel een dicotyle plant betreft; bij de eerste zien we slechts één kiemblaadje (zoals bij de grassen of de leden van de lelie-achtigen) en bij de tweede categorie zien we twee kiemblaadjes die altijd recht tegenover elkaar staan, 180 graden ertussen dus. Ook kunnen we geregeld al aan de eenvoudige vorm van de kiemblaadjes zien met welke plantenfamilie we te maken hebben, bijvoorbeeld de hartvorm bij de kruisbloemigen. Dit is een eerste differentiatie. Verderop in het gehele groeiproces zal die differentiatie alleen maar toenemen. De vorm-differentiatie is ingebed in een aantal wetmatigheden, zoals de bladstelling (1), maar ook in de bladmetamorfose (2).

Er treedt ook een differentiatie in de substantiestroom op. Het zijn de groene bladeren die de opgenomen zouten uit de bodem met behulp van de zon tot talrijke koolhydraat- en eiwitsubstanties in het leven kunnen optillen. Een differentiatieproces van de hoogste orde. De gebruikelijke formule(3) om dit fotosynthetische proces te omschrijven doet wat onbeholpen aan. Voeg immers maar eens  kooldioxide en water samen in een reageerbuis en laat daar de zon op schijnen. Dan gebeurt er helemaal niets wat op het ontstaan van leven lijkt, laat staan op plantsubstantie. Uit dood kan nu eenmaal geen leven ontstaan.

Het is in het bladgebied dat de plant gaat geven, allereerst naar beneden toe. Ongeveer 30 % van alle fotosynthese opbrengsten gaan naar het wortelstelsel en van daaruit naar het bodemleven. De plant voedt dus de bodem!

Als tweede geven de bladeren zuurstof af aan de atmosfeer en nemen kooldioxide op, zodoende dierlijk en menselijk leven überhaupt mogelijk makend voor wat betreft hun behoefte aan zuurstof.

Als derde: de plant geeft vocht af aan de atmosfeer door de verdamping van water met de bladeren. Daarmee geeft ze verkoeling in de leefomgeving van plant, dier en mens. Vooral bomen kunnen met hun verdampingscapaciteit enorme hoeveelheden vocht in de atmosfeer brengen en daarmee de waterkringloop wereldwijd in stand te houden. Het klimaatprobleem is het probleem van oververhitting dat op zijn beurt wordt veroorzaakt door een tekort aan plantaardige begroeiing. Het wereldwijd aanplanten van bomen zou en passant ook het gehalte aan kooldioxide op orde brengen.

De bladeren zijn eigenlijk hét plantaardige orgaan. Zij staan tussen het mineraal verwante wortelstelsel en de dierlijk verwante bloemen in en verbinden deze tot een drie-eenheid van wortel-blad-bloem (4). Het groene blad is de drager van het zelfverzorgende, autotrofe, vermogen van de planten. Maar dat niet alleen, er is een voortdurend overschot aan krachten en substanties die op de omgeving werken en die het overige leven voeden. Al het leven op aarde hangt hier van af.

De bloeifase

Er is nog een vierde gevende stroom vanuit het groene blad. Namelijk die naar de bloemen toe gaat. De bloemblaadjes zijn niet tot fotosynthese in staat, omdat zij de groene chlorofyl korrels ontberen. Om te kunnen bloeien heeft een plant heel veel energie nodig. Rudolf Steiner omschreef het wel een zo: ‘de bloem eet de plant op’. De plant sterft af in zijn groene blad tijdens de bloei. Bij het doorschieten begint het blad al te veranderen. Zowel qua vorm (minder gedifferentieerd, kleiner, spitser) maar ook qua substantie; harder en vezeliger.

In de bloeiende bloem is de differentiatie het allerfijnste. Veel fijner dan bij de bladeren en nóg veel fijner dan bij het wortelstelsel. En dat niet alleen qua vormenrijkdom van de verschillende organen, zoals stamper en stuifmeeldraden, maar er vindt ook een uiterste differentiatie op stoffelijk niveau plaats; fijne etherische oliën, de stuifmeelkorrels die nauwelijks nog substantieel zijn (Rudolf Steiner noemt ze ‘warmtescheepjes’).

Maar net zoals de groene bladeren niet alleen een gevende rol hebben, maar ze ook moeten nemen (bijvoorbeeld stoffen uit de bodem, of  s’nachts zuurstof uit de lucht),  zo hebben de bloemen niet alleen maar een nemende rol, maar kunnen ze ook geven. En in afnemende mate van stoffelijkheid zijn dat achtereenvolgens de stuifmeelkorrels, die in onvoorstelbare aantallen de gehele atmosfeer doordringen, en vervolgens de geuren en kleuren waarmee iedere bloem zijn spreekwoordelijke verhaal vertelt. Is het alleen maar aan dichters voorbehouden om in een bloem een transcendentie te ontwaren? Zoals Guido Gezelle in zijn beroemde gedichtje ‘Mij spreekt de blomme een tale’ dat doet? Of het om God of een andere wezen-lijke entiteit gaat, zij nu even in het midden gelaten. Dát een wezen zich met een plant kan verbinden en dat vervolgens dat wezen vreugde uitzendt door de bloeiende bloem heen, zou een overweging kunnen zijn bij een volgende waarneming van een bloem. En dan wellicht te ervaren dat gevoelens van vreugde, waarvan men meende dat alleen wij mensen die kunnen hebben, bij de bloem reeds ‘objectief’ te ontdekken zijn. Ons gevoel van vreugde is op dat moment dus een waarneming van een buiten ons liggende kwaliteit 

De plantontwikkeling tot nu toe getuigt dus van een toenemende mate van differentiatie en gebaren die telkens gevend van aard zijn. Zij het op levensniveau, zij het op astraal/gevoelsniveau. Nog verdere differentiatie -verhoging of verfijning- is niet mogelijk. Een bloeiende suikerbietenplant kan 1,7 miljard stuifmeelkorrels bevatten. Dat is eigenlijk niet voor te stellen. Is dit dan het doel van de plantengroei? Als het gevende en het dienende het wezenlijke is van de planten en het vreugdevolle bloeien daar de overtreffende trap van is, is dan de missie volbracht? Bloeiende bloemen behoren toch het heerlijkste wat er überhaupt kan bestaan?

 

Wanneer de bloemen uitgebloeid raken, komt er eind aan al dit schoons. De bestuivingen hebben plaatsgevonden en, eerst nog onzichtbaar, de zaden beginnen te groeien en daarna af te rijpen. Alles wat de plant eventueel nog aan overschotkrachten en -substanties heeft, wordt nu naar de zaden in wording gebracht. Hier is sprake van een echt zich terugtrekken, een concentreren van het leven. Hier vindt de grote scheiding plaats. Welke?

Twee richtingen; naar boven en naar beneden

Enerzijds is er een afstervende en concentrerende beweging, zoals reeds gezegd, die naar boven voert, naar de bloemen toe. De zaadzetting vormt de afsluiting van het groeiseizoen. De afrijping van de zaden heeft vaak verrassend veel tijd nodig. Hadden de bloemblaadjes al een lager vochtgehalte dan de groene bladeren - en zijn daarmee veel minder levenskrachtig- de zaden moeten in nóg verregaandere mate van het vocht -drager van het leven- ontdaan zijn. Het leven trekt zich terug op een ander zijnsniveau. De ‘deur’ wordt definitief dichtgetrokken wanneer de zaden los in de peul zitten, echt ‘los’ komen van de moederplant. Zaden zijn vaak oliehoudend en daarmee warmte verwant. Oliehoudend betekent ook vochtafstotend en dat is nodig om gedurende lange tijd, in een eventuele vochtige omgeving die een bodem nu eenmaal is, te kunnen wachten. Soms wel eeuwenlang! Zaden hebben dus een heel laag levensniveau, ze hebben een ‘dood leven’. Het kiemplantje van de komende generatie zit er al in opgesloten. Ook bij de orchideeën die soms wel twee miljoen zaden in één gram hebben. Zaden zijn het fysieke voertuig van de vele verschillende soorten en rassen in de wereld en zijn in een ongekende diversiteit aanwezig. Niet alleen van nature bij de wilde planten, maar ook in de cultuurbiotoop van de landbouw.

Anderzijds gaat het om het geheel van bestanddelen van de plant die niet tot zaad worden. Het gehele wortelstelsel, maar ook alle bovengrondse plantedelen die al in verregaande mate afgestorven kunnen zijn, dat alles gaat naar beneden en komt uiteindelijk in de bodem. Alles aan plantsubstantie dat in een bepaald jaar is gegroeid, wordt uiteindelijk tot humus in de bodem. Alleen de zaden blijven overeind in de bodem, worden niet tot humus en kunnen daarom een specifieke plant voortbrengen.

Vanwege de aanschouwelijkheid en omdat het in wezen hetzelfde proces is als de humificatie van organische substanties in de bodem, is het heel handig om eens een composthoop in zijn procesverloop te bekijken. Ook daar komen allerlei organische substanties bij elkaar -hoe meer divers hoe beter- die gezamenlijk door een alchemistisch proces gaan. Uit de aanvankelijke diversiteit aan het begin van het composteringsproces ontstaat één homogeen welriekende massa van gerijpte compost. Er blijft niets herkenbaars over van de aanvankelijke bestanddelen. Het begint met een warmtefase en eindigt met een aan de aarde verwante substantie. In de bodem is dit de stabiele humus. Heel opmerkelijk, maar ook heel veelzeggend, is Rudolf Steiner’s uitspraak dat de humus ‘het universeel zaad is’(4). Het is niet vergezocht om te beweren dat een humushoudende bodem als een soort oververzadigde oplossing te zien is, zeker etherisch gezien. Een specifiek zaadje is dan de spreekwoordelijke druppel die dan tot de ‘kristallisatie’ leidt, ín dit geval een kiemende plantje. De bodem is in ieder geval plant-aardig door de aanwezigheid van humus.

Behalve het afstervingsproces en concentratieproces van al het organische leven naar beneden in de humusvorming, is er ook een potentieel opgaande lijn. Het is het kiemende zaadje dat als een poort fungeert waardoor heen de stabiele humussubstanties meegenomen kunnen worden en weer in een beweeglijk groei- en differentiatieproces komen. En zo is de vegetatieve cyclus rond.

Het composterings- c.q het humificatieproces staat in meerdere opzichten spiegelbeeldig ten opzichte van de plantengroei:

  1. De gang door de vier elementen (aarde, water, lucht/licht en warmte) is tegengesteld. Zoals gezegd, de compostering begint met een warmtefase en eindigt met een op aarde gelijkende substantie van de gerijpte compost(5). De plantengroei daarentegen begint met een mineraal verwante (kiem)wortel en eindigt met het warmte verwante bloeien en zaadvormen. Daar volgen de vier elementen elkaar op in een tegengestelde richting, zoals reeds hierboven genoemd.
  2. Bij de plant begint het met één zaadje van waaruit een veelheid, een differentiatie ontstaat, culminerend in de bloei. Bij de humusvorming is het precies omgekeerd: uit de veelheid ontstaat de eenheid. Beide, bloem en humus, zijn welriekend

De overeenkomsten tussen zaad en humus (het universele zaad):

  1. Beide hebben zaad karakter. Ze hebben beide een laag stofwisselingsniveau en zijn daarom heel stabiel, beide hebben een ‘dood’ leven.
  2. Beide hebben ze een potentieel karakter voor de toekomst. Niet uit ieder zaadje komt een plantje, niet alle humus gaat op aan nieuwe plantengroei.
  3. Beide zijn op een bepaalde manier een eindpunt van een ontwikkeling en vormen daarin een hoogtepunt.
  4. Beide staan in een levenscyclus. In de groei en bloei van de plant overlappen beide cycli elkaar. De twee cycli versterken elkaar. Daarmee zijn beide niet cirkelrond, maar staan ze in twee opgaande spiralen die met elkaar verweven zijn.

Ontwikkeling

Door de hierboven beschreven dubbele cyclus ontstaat er door de jaren heen één geheel van bodem en plant. Immers de samenstelling en kwaliteit van de humus hangt voor een groot deel af van de planten die ter plekke gegroeid zijn en gebloeid hebben. Anderzijds zullen door de generaties heen de planten steeds meer aangepast zijn aan de specifieke omstandigheden van een bepaalde biotoop. Een co-evolutionair proces dus.

 

Noten

1. Hierbij gaat om de reeks van Fibonacci, de Gulden snede. Alle (tweezaadlobbige) planten hebben een bladstelling; of ½, of 1/3, of 2/5, of 3/8, of 5/13, of 8/21 etc.

2. De bladmetamorfose; de opeenvolgende bladeren staan qua vorm en grootte telkens tussen het voorafgaande en daaropvolgende blad in. Het begint klein en eenvoudig, wordt dan steeds groter tot een bepaald maximum. Door de zich aankondigende bloei-impuls worden de daaropvolgende blaadjes qua formaat en vorm weer kleiner en eenvoudiger. Door Jochen Bockemühl zijn verschillende vormgevende tendenzen als wetmatigheden in de bladmetamorfose beschreven. In ‘Levensprocessen in de natuur’.

3.                                            zonlicht

            6 CO2 + 5 H2O             →          C6H10O+ 6 O2

4. Zie mijn blogafleveringen ‘De mens in het midden’ en ‘De plant voedt de bodem, verder niets’?

5. Der allgemein Samen

6. Ook dit proces is door Jochen Bockemühl uitvoerig beschreven in ‘Levensprocessen in de natuur’.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.