Levenskrachten

Levenskrachten in natuur en mens.

Als eerste, er zijn van die dingen die pas opvallen als ze er niet meer zijn. Zo bescheiden is hun aanwezigheid dat je ze hoegenaamd niet opmerkt. Dat is het geval met de levenskrachten.  Als een levend organisme sterft gaat het tot ont-binding over. Wat hield deze vorm bij elkaar? De onzichtbare levenskrachten die de plantenvorm schiepen en bij elkaar hielden, komen nu vrij. Ze zijn dienstbaar en bescheiden. Zoals je de stilte kunt horen, na een langdurig omgevingsgeluid. Er is nog een tweede aspect; door deze etherische waarnemingen ga je pas beseffen hoe vaak je in het dagelijks leven met dit waarnemingsvermogen werkt, maar dan onbewust! Bijvoorbeeld in de communicatie met anderen, in de relatie met de buitenwereld, in hoe we denken.

Waarnemen van levenskrachten

Wil je de levenskrachten waarnemen, bijvoorbeeld bij een wortel, dan vereist dat een innerlijke stilte. Bereid je meditatief voor, neem een stukje wortel in je mond of leg het op je hand. Je kunt nu je zielenruimte gebruiken om de levenskrachten van die wortel waar te nemen. De kunst is om een zekere duur aan de stilteruimte te geven en om onder alle omstandigheden de rust te bewaren, wat voor kwaliteiten (wijds, stralend, bedrukkend, chaotisch et cetera) zich in de waarnemingen ook voordoen. Mogelijke zielenbewegingen van mijzelf doen de waarneming volledig vertroebelen, of zelfs teniet.

 

De planten zíjn levenskrachten.

De plant is hét zinnebeeld voor het etherische, de levenskrachten. Meteen na het ontkiemen staan de blaadjes wijd uitgestrekt, reikend naar het licht. Ze verbindt de minerale aarde door haar wortels met de doorwarmde lucht/licht ruimte waar haar bloem straalt.  De eigenlijke plant is het groene blad.  Ze is als een schaal die leeft van het geven. Rudolf Steiner noemt het zo: ‘De plant heeft geen inhoud, maar een uithoud’. Dat wat de plant vormgeeft ligt buiten haar, alleen het niveau van het groeien, het vegetatieve, het leven, is in haar.

De dieren en mensen hébben levenskrachten.

Dieren en mensen hebben wél hogere wezensdelen in zich. Bij de dieren komt de laag van driften en gewaarwordingen, gedrag en instinct er bij. Deze animale laag kan met het begrip 'mentaal' of 'astraal' gekenschetst worden.Bij de mens komt daar nog het ‘ik’-niveau bij. Het is het niveau van zelfreflectie, moraliteit en individuele vrijheid. Beide wezensdelen, het mentaal-dierlijke en het ik-menselijke hebben niet alleen een fysiek lichaam nodig  om zich met de aarde uiteen te zetten, maar ook een etherisch lichaam, geweven uit levenskrachten. Mensen hebben verschillende vormen van denken. Eén daarvan is het denken in voorstellingen. Hoewel die voorstellingen heel krachtig, duidelijk en streng gelokaliseerd kunnen zijn, zijn ze niet van fysieke aard. Ze hebben een etherische substantie en zijn daarom ook zo beweeglijk.