Plantengroei, een openbaar geheim

Gepubliceerd op 1 februari 2024 om 23:44

Een wereld zonder planten is ondenkbaar. En zeker onleefbaar. Niet alleen staan zij aan de basis van iedere natuurbiotoop, ook vormen zij de basis van ieder landbouwsysteem. Natuurlijk zijn ook dieren en mensen in een agrarisch organisme onontbeerlijk. De dieren met hun gewaarwordende en bezielende kwaliteiten, de mens met de mogelijkheid om bewust vanuit zijn verzorgende en creatieve vermogens het geheel vorm te geven. Maar beide ontberen de autotrofe (zichzelf verzorgende) vermogens die planten nu eenmaal hebben.

Een landbouworganisme kan alleen dan gezond zijn en zich ontwikkelen door de tijd heen wanneer het vanuit dezelfde levensprincipes vormgegeven wordt die ook de afzonderlijke planten doen groeien.

Wat valt op bij de planten? Zij groeien! Niet zomaar indifferent in alle richtingen, dan zou het immers een woekeren zijn. Er is sprake van een geordend, maar wel beweeglijk, in de tijd-ruimte zich ontvouwend ontwikkelingsproces, met duidelijk van elkaar te onderscheiden fasen. 

Zoomen we verder uit, als het ware door de jaren heen, dan openbaart zich het cyclische karakter van het leven; er vindt een voortdurende vernieuwing plaats. Het cyclische is op tweevoudige wijze waarneembaar.

Tweevoudige cyclus; vegetatief en generatief

Allereerst op het vegetatieve niveau. Dat betreft alles van de plant wat geen zaad wordt. Het omvat dus niet alleen de wortels en de groene bladeren, maar ook het bloeiende deel van de planten. Al deze organen van de plant sterven uiteindelijk af en worden door de bodem opgenomen. Dit afsterven en verteren van planten is vergelijkbaar met het composteringsproces op een landbouwbedrijf. Hier komen allerlei organische substanties bij elkaar -hoe diverser hoe beter-  die gezamenlijk door een alchemistisch proces gaan. Uit de aanvankelijke veelheid ontstaat één homogene welriekende massa van gerijpte compost. Er blijft niets herkenbaars over van de aanvankelijke bestanddelen. Zij lossen op in een algemeen potentieel leven. Het humificatieproces van de afgestorven plantorganen in de bodem is zoals gezegd in wezen hetzelfde als het composteringsproces. De stabiele humus ontstaat. De humushoudende bodem is als een oververzadigde oplossing te zien, die wacht op een kristallisatiemoment  (Steiner noemt de humus ‘Der allgemein Samen’, dit in tegenstelling tot de zaden die een 'specifiek' karakter hebben). De zaden zíjn het kristallisatiepunt; zij slepen als het ware de humus uit zijn 'algemene' stabiele fase mee in het actieve leven van de specifieke plantengroei. Uit de eenheid van de humus ontstaat nu de ongekende veelvormigheid van de planten. Die op hun beurt weer afsterven en wederom tot humus worden. Zo is de cyclus rond.

Er is nog een tweede plantcyclus, namelijk de generatieve stroom. Wanneer we wederom bij de afstervende planten beginnen, zien we in deze fase het ontstaan van de zaden. Die gaan, als enige, níet op in een homogene humussubstantie, maar blijven in de bodem bij zichzelf. Ze behouden de potentie om één specifieke plant te kunnen voortbrengen. Zoals reeds gezegd, zij zijn het kristallisatiepunt, waaraan het leven kan aanhaken. Bij boomknoppen -ook te zien als zaden, maar dan niet in de bodem maar op de boom- is het heel aanschouwelijk te volgen. Als zij in het voorjaar uitlopen is het ongelooflijk wat er allemaal tevoorschijn komt. De knoppen zijn als het ware een doorgangspoort waardoor het tot dan toe verborgen leven in de openbaarheid treedt.

Deze dubbele cyclus versterkt elkaar wederzijds. De alom stabiele en homogene humus kan door de poort van de zaden in een actuele specifiek levensstroom opgenomen worden en zich uitleven in de rijke diversiteit van de concrete plantvormen. En de afstervende vegetatieve plantenresten zijn op weg naar nieuwe humusvorming, die niet-specifieke vorm van leven die stabiel is. Het is een co-evolutionair proces.

Ontwikkeling

Door de cycli heen ontwikkelt zich iets; het is niet cirkelrond. Het wordt méér. De bodemvruchtbaarheid bouwt zich op. De planten worden in de loop van de generaties steeds meer één met de standplaats. Zij ‘voelen’ zich steeds meer thuis. In een natuurlijk ecosysteem dat gedurende langere tijd zich ongestoord kan ontwikkelen, is dit duidelijk te zien. De humushoudende bodem en de planten zijn helemaal op elkaar afgestemd. Zo ook de schimmels en het dierlijk leven die daar bij horen. Het is een relationeel en coherent geheel. De natuur heeft zogezegd twee vormen van leven uitgevonden, humus en zaden die beide op een in- of teruggehouden levensniveau staan en daarmee de tijd kunnen verlangzamen.

De generatieve cyclus nader bekeken

Zaden staan aan het begin en aan het eind van iedere plantontwikkeling. Zij zijn de alpha en de omega. Zaden hebben een eigen levensniveau. Hun metabolisme is opzettelijk zo gering mogelijk. Het is een dood leven. Daardoor kunnen zaden wachten. Desnoods eeuwenlang. Ook in wisselende  bodemomstandigheden kunnen zaden ongelooflijk lang over-leven. Uiteraard gaan er ieder jaar heel veel zaden verloren doordat ze hun kiemkracht verliezen. Dan zijn ze dus echt dood. Onomkeerbaar.  Of zaden levend of dood zijn, weet je pas als je probeert ze te laten kiemen.

Zaden de poorten in het stromende leven

Planten zijn hét beeld voor het leven. Panta rei, het stromende leven. Voor groei is water nodig. In de tere bloem veel minder dan in het groene blad. De wortel staat nog het meest in het water. Op het eind van de bloeifase, met zijn geuren en kleuren, treedt  zaadvorming op. Net na hun ontstaan zijn zaden nog zacht en vochtig. De zaadvorming is afgerond als alle vocht is uitgedreven. Veel zaden zijn oliehoudend en daardoor vochtafstotend. 

Wonderbaarlijk is de zaadrijping in vruchtgewassen als komkommer, tomaat en pompoen. Door het vele vocht zouden de zaden meteen moeten gaan kiemen als ze rijp zijn. Dat gebeurt niet doordat er om ieder zaadje een vlies met kiemremmiddelen  zit. Vocht is dus én voorwaarde om zaden te kunnen laten kiemen én is een bedreiging wanneer  kieming in een voortijdig stadium ongewenst is. Het afrijpen van de zaden heeft verrassend veel tijd nodig. Het leven trekt zich terug op een ander zijnsniveau. De deur wordt definitief dichtgetrokken wanneer de zaden los in de peul zitten, echt ‘los’ komen van de moederplant.

De knoppen aan de bomen hebben in hoge mate een zaadkwaliteit. Zowel zaden als knoppen zwellen op in het voorjaar en daaruit groeit het groene leven Bij de knoppen is het allemaal goed zichtbaar omdat het bovengronds is. Prachtig is te volgen hoe het uitlopen zich voltrekt.  Net als de knoppen zijn de zaden als een doorgangspoort, alleen minder goed zichtbaar want in de donkere aarde verstopt. En minder groot, want er zit geen hele boom onder.

Tijdens het ontkiemingsproces bij het opzwellen zijn de zaden fysiek gezien klein nog steeds klein, maar etherisch (potentieel) gezien groot. Bij de verdere ontkieming keert die verhouding zich om; het zich uitleven in het fysieke fysiek groeiproces gaat gepaard met het afnemen van de potentie. Etherisch gezien wordt het kleiner.

Tegenover de ongelooflijke sterke  groeikracht in het voorjaar die de planten uit de aarde drijft, moet een net zo sterke kracht staan die een terugtrekkende beweging maakt. Een beweging tijdens welke de zaden ontstaan. Het afstervingsproces is als een verbranding te zien. De zaden zijn als de as waaruit de vogel Fenix* zich verheft.

 

Plantengroei is uitademing, zaadvorming is inademing

Zaden vormen dus de doodlevende fase van de totale levensloop van de planten. Is het groeien en bloeien van de planten als een uitademing te zien, zo staan zaadvorming en de zaden zelf aan de inademingskant. Eenmaal ontkiemd, is er geen houden aan. Het groeiproces is niet te stop te zetten, een plant die niet kan groeien gaat dood. Een levende plant groeit.

Net als bij de eenjarige planten is ook bij bomen sprake van voortdurende groei. Ook al is het nog zo langzaam en bijna niet waarneembaar. In streken waar sprake is van jaargetijden treedt veelvuldig het fenomeen van bladverlies op. Na het geel- en roodverkleuren in de herfst, een ‘bloeien’ in het vegetatieve  blad, vallen de bladeren af. Dat is als een inademingsgebaar te zien. De knoppen worden dan zichtbaar. Knoppen zijn eigenlijk een soort van zaden. Uit hen groeit de nieuwe twijg in het voorjaar, als een éénjarige plant op de boom. De knoppen aan de boom, zijn als de zaden in de bodem.

Bij dieren en mensen is de fysieke groeifase ‘slechts’ een onderdeel van het gehele leven. Zij kunnen ook leven zonder te groeien. Hoe ‘hoger’ het dierleven is, hoe kleiner het aandeel van de groeifase op het gehele leven. De insecten staan dichtbij de planten; hun imago stadium ‘duurt’ vaak maar één dag. Het is als een fladderend oplichten en dan is het vlinderstadium al weer voorbij. Het ultrakorte bestaan van de vliegende meikever wordt voorafgegaan door het jarenlange vreet- en groeistadium ondergronds van de engerling.

De zoogdieren hebben daarentegen een heel lange adult stadium. De mens nog het langst. De chimpansee, de meest met de mens verwante aap, is met 40 jaar immers al oeroud.

Bij dieren en mensen staan de zaden niet tussen de generaties in, maar zijn opgenomen in de levensstroom van alledag. Zelfs al voordat de groeifase voorbij is, worden iedere dag talloze nieuwe zaden geproduceerd. In het vocht en (daardoor) juist niet houdbaar.

 

Zaden in de tijdruimte

Planten bewegen niet in de ruimte, zoals dieren en mensen dat kunnen. Zij zijn geworteld en groeien.  Zo bewegen zij in de tijd. Of het nu gaat om jaren, jaargetijden, dag en nacht, uren op de dag, al deze tijdseenheden zijn bepalend voor het verloop van de plantengroei. Zichtbaar wordt het in de jaarringen van de bomen, het ontkiemen en afsterven van de groene planten door het jaarverloop heen, het uur op de dag of de lichtintensiteit die bepalen of de bloemen zich openen. Zó intensief zijn planten ingebed in de tijdstroom. De bloemen het meest minutieus (met de concrete toepassing in de zogeheten bloemenklok**). Juist in de bloem, van alle het meest tijdgebonden plantorgaan, ontstaan de zaden. Zaden hebben de neiging om uit de tijd te stappen. De tijd heeft weinig of geen vat op hen. Zij hébben de tijd. Ze kunnen wachten, soms eeuwenlang.

Zaden verhouden zich ook tot de ruimte. En ook hier weer in een polariteit met de rest van de  plantontwikkeling. In hun uitademingsfase, hun groei, zijn planten helemaal ingebed in de ruimte om hen heen. De ruimtelijke kwaliteiten (licht-donker, grondsoort etc.) bepalen heel sterk hoe de planten er uitzien. Veel meer dan bij de dieren of mensen. Rudolf Steiner zegt het zo: planten hebben geen inhoud, maar een uithoud. Ze zijn het minst geëmancipeerd van alle levende wezens. De omgeving zit heel erg dicht op hun ‘huid’. De zaden zijn daarentegen voor hun vorm of consistentie niet of nauwelijks bepaald door de omstandigheden op die specifieke plek en tijd. Ze staan daar indifferent tegenover.

Maar de zaden hebben nog een andere, meer fundamentele, relatie tot de ruimte; ze zijn namelijk klein (het spreekwoordelijke mosterdzaadje uit de Bijbel haakt hier op aan). Bij bepaalde orchideeën zitten ruim 2 miljoen zaden in één gram. Daar zit het kiemplantje, als vrucht van het afgelopen jaar, in opgevouwen.

Zaden zijn als capsules die uit de ruimte en tijd verdwijnen. Het zijn de afgezanten van de toekomst, een toekomst die ver voorbij de huidige tijd kan liggen. Zaden hebben sterk toekomstkarakter. Eigenlijk zíjn zij het zinnebeeld voor de toekomst.

 

Zaden buigen lineariteit om tot cycliciteit.

Eindige groei is noodzaak. Zaden maken mogelijk dat dit niet een definitief einde betekent. De zaden staan zowel aan het begin als aan het eind van het gehele proces van plantonwikkeling. Daarmee maken ze de cirkel rond. Het leven is daardoor niet lineair maar cyclisch. Daar komt in principe geen eind aan.

Het schilderij ‘De zaaier’ van Vincent van Gogh (zie foto) laat de cyclische kwaliteit duidelijk zien. Tegen de achtergrond van de dalende zon en het nog niet gedorste graan, komt de zaaier als bode voor de volgende cyclus. Het leven gaat door. Er is uitzicht op een nieuw begin.

 

* in de Griekse mythologie is de vogel Fenix het zinnebeeld voor het nieuwe leven dat oprijst uit de dood.

** In zijn boek Philosophia Botanica beschrijft Linnaeus hoe de bloemen van sommige planten zich op bepaalde momenten in de dag openen en sluiten. Hij opperde de mogelijkheid om dit aan te wenden in een 'horologium florae', een bloemenklok. Zelf legde hij een dergelijke tuin niet aan, maar gaf een hele lijst van bruikbare planten.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Jos
3 maanden geleden

Erg mooi beschreven, Rene! Hartelijk dank?