Inleiding
Wij leven in een fysieke wereld. Ook de levende entiteiten zijn uit fysieke materie opgebouwd, hoewel natuurlijk wel op een hoger niveau opgetild. Dat begint al bij de opname van de voedingsstoffen door de plantenwortels uit de bodem. Hoe hoger in de plant aangekomen, des te meer ondergaan de afzonderlijke elementen een verandering in hun zijn. Ze worden onderdeel van organische substanties, in eerste instantie van koolhydraten en in latere instantie van meer gecompliceerde stoffen, tot etherische oliën aan toe in het bloemgebied.
En het maakt ook uit of een bepaalde substantie in een plantorganisme of in een dierlijk wezen is opgenomen. Het dier als waarnemend wezen, die zich met zijn soorteigen gedrag voortbeweegt in zijn omgeving. Het zijn niet de stoffen die de planten en dieren bepalen, maar andersom. Het is het geheel van een levende entiteit die de daarin opgenomen stoffen optilt en in een hogere staat van zijn brengt. Wat kenmerkt de plantaardige en dierlijke zijnsniveaus en kunnen we in de uiterlijke verschijningsvormen bepaalde algemene kenmerken ontwaren? En hoe is het daarbij met de menselijke lichamelijkheid?
Ik wil eerst enige uitleg geven over de termen die hier gebruikt worden. Het gaat om begrippen als zenuw-zintuigstelsel, stofwisseling-ledematenstelsel en ritmisch middengebied. Het is een specifiek door Rudolf Steiner geïntroduceerde drievoudige indeling. Als eerste onderscheidt hij het zenuw-zintuigstelsel. Dat heeft zijn zwaartepunt in het hoofd, maar is overal daar in het lichaam waar zenuwen lopen en zintuigen zijn (ogen, oren, neus, maar ook de huid als tastorgaan, etc.). De zintuigen zijn overwegend naar buiten gericht, de zenuwen vooral naar binnen. Ze zijn vrij star, onbeweeglijk en hebben een gering regeneratievermogen. Het is de rustpool. Daar tegenover staat de stofwisselings-ledematenpool, die vooral in de onderste helft van het lichaam gesitueerd is. Inclusief de reproductie organen. Hier is beweging en opbouw. Relatief weinig bewustzijn, het meest nog in de ledematen. De stofwisseling verloopt geheel buiten ons bewustzijn om (anders is er iets mis). De ledematen zijn meer naar buiten gericht en de stofwisseling naar binnen, deze is ontvangend en verwerkend. Natuurlijk werkt de opbouwkracht van de stofwisselings-ledematen pool in het gehele lichaam door.
Tussen beide polen in, niet als gemiddelde maar als ritmische verbinder, staan de longen en het hart. Beide dragen op ritmische wijze het harmoniserende middengebied. Waarbij de longen in dit geval meer in verbinding met de buitenwereld staan en het hart, fysiek gezien, naar binnen gericht is. En ook de werkzaamheid van hart en longen strekken zich uit over het gehele lichaam. En zo weven en werken de drie lichaamsgebieden met elkaar samen en vormen één gedifferentieerd geheel.
Verticale en horizontale lichamelijkheid
Wanneer we de bouw van plant, dier en mens met elkaar vergelijken, dan kan behalve de grote verschillen tussen plant en mens, toch ook één belangrijke overeenkomst worden waargenomen; namelijk dat beide in hun bouw verticaal zijn georiënteerd. Daarentegen hebben de dieren een horizontaal georiënteerde lichamelijkheid. Dit is naar mijn mening een heel belangrijk en veelzeggend fenomeen. Bij de dieren, en dan heb ik het in eerste instantie over de meest met de mens verwante soorten, de zoogdieren, is hun hoofd opgenomen in de bewegingsdynamiek van het voortbewegen. Om goed te kunnen waarnemen moeten ze stil blijven staan, zoals bijvoorbeeld een luipaard bij de jacht. Het belangrijkste verschil tussen apen en mensen is dan ook niet dat wij kunnen spreken, dat wij talige wezens zijn en apen niet, maar dat het rechtop staan en lopen, en bewegen überhaupt, onze menselijke basishouding is. Wij maken het daarmee mogelijk dat ons hoofd een ongekende wendbaarheid bezit naar links-rechts, onder-boven en achter-voor om ons heen, ook terwijl wij ons voortbewegen.
Vogels, voortbewegend op 2 x 2 ledematen
Op het eerste oog lijken de vogels dezelfde verticale opgaande basishouding te hebben als wij mensen. Er zijn echter grote verschillen. In de eerste plaats valt hun koortsachtige lichaamstemperatuur op, ongeveer 41 graden. Dat zou je als een uiting van stofwisseling kunnen zien die hun hele zijn doortrekt. Vooral bij de kleine vogels waarneembaar: zij bewegen in een tempo dat ronduit adembenemend is. Verder valt op dat ze geen ‘vrije’ handen hebben om de wereld vorm te geven. Het alsof je met je handen op je rug gebonden in de wereld zou rondlopen. Ze lopen dan wel net zoals de mens met slechts twee ledematen, maar toch gebruiken zij in feite, net als de zoogdieren (en reptielen en amfibieën) hun vier ledematen om zich voort te bewegen, maar dan niet tegelijkertijd; het is óf vliegend met hun twee bovenste ledematen: hun vleugels, óf lopend met hun twee onderste ledematen, hun poten. Zij bekopen hun vliegvermogen met het verlies van het vermogen om de aarde te kunnen bewerken met hun (voorste) ledematen. Zij gebruiken hun snavel als werktuig, bijvoorbeeld een specht; hij is aan het hakken in de boom en stopt dan telkens even om waar te nemen. Of, zoals bij de kip, die wanneer de twee poten als werktuig gebruikt worden; niet tegelijkertijd kan waarnemen wat zij doet. Haar gedrag krijgt daardoor iets koddigs: eerst scharrelt ze met haar poten en vervolgens bukt ze zich om te zien wat ze heeft teweeggebracht. Ze vindt dan meestal wel iets eetbaars en pikt dat op. En dat telkens opnieuw.
In beide gevallen die hier genoemd zijn, die van de specht en de kip is het: óf kijken, óf doen; de waarneming is ‘verdund’ met ledematenactiviteit. Alleen de mens kan met zijn handen werken, zelfs heel fijn-motorisch, en daarbij tegelijkertijd volledige aandacht en waarneming hebben van hetgeen hij aan het doen is.
Differentiatie van zenuw-zintuig en stofwisselings-ledematen stelsel
Het belangrijkste verschil tussen de dieren en de mens is dus dat bij de dieren hun zenuw-zintuigpool, hun hoofd, in de dynamiek van de stofwisselings-ledematenpool opgenomen is. Soms is het het aspect van de ledematen dat overheerst, zoals het opgenomen zijn van de kop in de cadans van het lopen. Andere keren is het meer het stofwisselingsaspect dat overheerst, zoals het koortsachtig snel bewegen van de vogels. Heel veel taken die de mens met zijn handen doet, hebben bij de dieren de kop, en meestal het onderste deel daarvan, als uitvoerend werktuig. Hetzij de snavel bij de vogels, maar ook de hoektanden van de roofdieren, de snijtanden bij de knaagdieren, de tong bij de koeien, de snuit bij de varkens, de slurf bij de olifanten, of het gewei bij de herten etc. Dat allemaal zijn uitingen van ledematendynamiek in het zenuw-zintuiggebied.
Menselijke lichamelijkheid in dienst van vermogens van de ziel
Doordat de mens het rechtop gaan als basishouding heeft verworven, heeft hij letterlijk zijn handen vrij. En met de s-vormige wervelkolom van zijn rug is het hoofd in rust, zelfs tijdens het voortbewegen (1). Ook het feit dat de hersenen in het hersenvocht drijven, maakt dat het centrale deel van het zenuw-zintuig gebied in verregaande mate bevrijd is van de aardse wetmatigheden, zoals bijvoorbeeld de zwaartekracht. Het is het lichaamsgebied met onder andere het vermogen tot het bewust waarnemen van de omgeving door de zintuigen (ogen, oren, neus etc. ) heen, dat door dit alles in een uiterlijk rustige staat van zijn verkeert. Door de uiterlijke rust is het heldere waarnemen en denken mogelijk. De mens kan hierdoor tot een bezonnen oordeel komen voor zijn individueel handelen. Wij hoeven onze neus niet achterna te lopen, zoals een everzwijn dat volgens zijn soorteigen gedrag wél doet. Geplaatst in een willekeurige omgeving zullen al naar gelang de interesses van een persoon bepaalde aspecten hem opvallen of aanspreken en andere niet. Dat is heel individueel. Bij de dieren is dat in zeer grote mate soortbepaald! Dat beide gebieden, het zenuw-zintuigstelsel en het stofwisselings-ledematenstelsel bij de mens zo in hun eigen dynamiek staan, maakt een samenwerken op zielenniveau mogelijk. Soms heel bewust, als we iets nieuws moeten leren, bijvoorbeeld autorijden of een trui breien, maar al heel snel is dat juist niet meer bewust. Dan is het aangeleerd en kunnen we tijdens die aangeleerde activiteit ook aan andere dingen denken. Daarmee blijft het trouwens nog wel een culturele activiteit.
De mens is een wezen van het midden
Dat bij de mens het zenuw-zintuig gebied en het stofwisselings-ledematenstelsel meer dan bij dieren vanuit hun eigen wetmatigheden zijn ingebed in de lichamelijkheid, zoals bijvoorbeeld de uiterlijk rust in het hoofd, heeft nog een ander gevolg, namelijk het ontstaan van een groter middengebied: het is het ritmische midden van hart en longen. Het is het gevoelsgebied waar de ontmoeting met de wereld, met de medemens en de mens met zichzelf kan plaatsvinden. Het is het gebied waar een belevenis, een ervaring of inzicht werkelijk kan aankomen, kan indalen. Ons rechtop staan creëert de mogelijkheid de medemens frontaal te ontmoeten, en wel in zijn verticaliteit. Het is de kwetsbare voorzijde, de buik en de schaamstreek, en die bij de dieren meer verborgen blijft, die nu in de volle openbaarheid verschijnt (2). Tegelijkertijd is het ook de op-rechte, de recht-schapenheid, het recht-spreken die met deze lichaamshouding verbonden zijn en daardoor van een diep menselijk vermogen getuigen.
Plant en mens zijn verticaal georiënteerd
Planten en de mens verbinden dus hemel en aarde met elkaar. De planten op een fysieke manier, zij brengen immers de aardse stoffelijkheid in een levensstroom, dat wil zeggen in een (onderste) laag van hemelzijn. Leven is iets fundamenteel anders dan dood, het gaat immers tegen de aardse wetmatigheden van zwaartekracht en entropie in. De mens is ook in staat om beide werelden met elkaar te verbinden, maar dan in zijn ziel. De planten doen het hem op een stoffelijk niveau voor, dat kunnen wij als mens hen niet (meer) nadoen, dat vermogen hebben wij in de loop der evolutie verloren. Maar als zielenwezen zijn wij, mede daardoor, vrij om als individu te kunnen beslissen wat we doen. Onze lichamelijkheid met zijn rechtop gaande houding is daarbij de fysieke basis voor dit unieke vermogen.

Afb.1; plant en mens zijn verticaal georiënteerd, dieren horizontaal.
Dieren zijn horizontaal gericht
Wat zijn de dieren? In de eerste voordracht van de landbouwcursus geeft Rudolf Steiner het beeld dat de dieren niet zozeer drieledig maar in hun lichamelijkheid eerder als tweeledig te zien zijn. Dat het middengebied eigenlijk meer een door elkaar werken en weven is van de twee uiterste polen: het zenuw-zintuiggebied aan de voorkant, vooral in de kop, en het stofwisselings-ledematen stelsel aan de achterkant. Dieren bewegen zich in een horizontaal niveau. Ze lopen letterlijk hun neus achterna. Zij maken eventueel een eigen aards territorium en zijn ook aangewezen op bepaalde kenmerken van een omgeving waarin zij gedijen. Wroetend, scharrelend, grazend bewegen zij zich voort. Heel mooi is te zien hoe een kudde koeien al grazende zich voortbeweegt en de geluiden die daarbij gemaakt worden. Met hun ademen en het hoorbare afgrazen van het gras met hun tong, brengen ze een stemming teweeg van intense voldoening. Of, zoals André Voisin het zegt, ‘beweiding is de ontmoeting tussen koe en gras’ (3). Ook hier is sprake van een vemenging van de twee polaire lichaamsgebieden, stofwisselings-ledematen enerzijds en zenuw-zintuiggebied anderzijds. Gaan de koeien liggen om te herkauwen dan is er sprake van een verschuiving van de ledematen- naar het stofwisselingsaspect van hun lichamelijkheid!
Een ander, eigenlijk wonderlijk fenomeen, is de dierentrek over de wereld: de vogels in de lucht en, niet minder ver, de walvissen in de wereldzeeën. Of de grazers op de grote grasvlakten zoals de (voormalige) prairies, pampa’s, de steppes en de savannen. Het zijn allemaal horizontale verbindingen die als vlechtwerken om de aarde heen geweven worden. Zodat de aarde een globale entiteit wordt, met ook zijn dierlijke, astrale kwaliteiten, al was het alleen maar door de uitstraling van hun warmteorganisme. Maar verder natuurlijk ook door hun geluiden, hun geuren, tot de afgifte van hun uitwerpselen aan toe (3).

Afb. 2; overzichtskaart van de trektochten van verschillende diersoorten, zowel in de lucht of in
de oceanen en ook op de continenten. Lang niet alle dieren zijn hier vermeld!
Mens incorporeert plant en dier
Er is nog een niveau dat ik hier wil aanspreken en dat in het voorgaande zijn fysieke basis vindt. De mens heeft als enige beide genoemde kwaliteiten van plant en dier in zich. Van de planten de vermogens om hemel en aarde met elkaar te verbinden, nu niet op fysiek niveau, maar geestelijk in zijn ziel. Dat is een verticale stroom.
En van de dieren heeft hij het vermogen van gewaarwording, van zich bewegen in de aardse omgeving en daarin vormend op te treden, van verbindingen leggen. Dat is een horizontale gerichtheid op de werkelijkheid.
Beide bewegingen tezamen maken een kruisbeweging: verticaal en horizontaal. Samen vormen zij een kruis. In het middengebied komen zij tot een gewaarwording van evidentie, van waarheid. Hier kan het menszijn tot ontplooiing komen. Het is het gebied waar de moraliteit, het geweten, zetelt en waar het Goede, het Schone en het Ware als een x- y- en z- as de zielenruimte structureren en een oriëntatie geven voor het leven. Het is ergens voor staan, idealen hebben en daarvoor te leven. Hier is waar het menszijn begint en waar wij de lange aanloop van opvoeding en leerschool voor nodig hebben.
Christus
Er is nóg een ander niveau dat al het andere overstijgt: het is de combinatie van het hierboven genoemde kruis en het ultieme openen van de kwetsbare voorzijde van onze lichamelijkheid: Christus die met wijd uitgespreide armen aan het kruis hangt. Met een omkering van de gewone staat van de menselijke lichamelijkheid: de ledematen die normaal gesproken beweeglijk zijn, zijn nu vastgezet. Het hoofd dat normaal gesproken in rust verkeert, is nu met de doornenkroon omringd en in een uiterste uiterlijk geprikkelde staat gebracht.
Zijn hart, gelegen in het middengebied, waar Hij ons mensen tegemoet treedt, en van waaruit Zijn offerkracht stroomt, is desondanks ongebroken.

Afb. 3; Christus am Kreuze, Luis Rauschhuber 1966, Kulturhistorisches Museum Nürnberg
Noten
(1) Zelfs een hordenloop is door een smalle spleet met een camera te volgen, dat wil zeggen de hoofden van de sprinters blijven voortdurend nagenoeg op dezelfde hoogte.
(2) En die we dus ook met kleding bedekt hebben. Kleding die vervolgens als cultuuruiting gebruikt kan worden. Het is ook de bescherming van de huid. En in tegenstelling tot een veel verspreidde opvatting is het geen minder, maar een méér tov de dieren ( ‘de naakte aap’). Immers de menselijk huid bevat vele malen meer zenuwen dan de dieren met hun vachten en die maken de huid als extra zintuig voor een intieme streling van een geliefde ontvankelijk. Ook hier staat wederom een lichamelijk kenmerk in dienst van een menselijk zielenvermogen.
(3) Uit: ‘Die Produktivität der Weide’ van André voisin.
(4) Zo is bekend dat walvissen met hun uitwerpselen de groei van plankton bevorderen. Hoe meer walvissen, hoe meer plankton dus! Welbekend is ook dat de grote grazers met hun uitwerpselen de nog veel talrijkere mestkevers aan de gang houden en daardoor in de loop der duizenden jaren de giga hoeveelheden organische stof in de grote grasvlakten wereldwijd hebben opgebouwd met vele meters dikke humuspaketten. Graslanden kan om die reden veel meer koolstof opslaan dan bossen.
Reactie plaatsen
Reacties