Binnen de compostpreparaten vormt paardenbloem samen met duizendblad en kamille een soort groepje. Niet alleen wijken ze behoorlijk af van de drie andere preparaten; eikenschors, brandnetel en valeriaan, ze hebben in menig opzicht een verwantschap met elkaar.
Paardenbloem, duizendblad en kamille horen alle drie tot de familie van de composieten. Het zijn de samengesteldbloemigen, dat wil zeggen één bloem, beter zou zijn om het hoofd te noemen, heeft veel afzonderlijke kleine bloemetjes die op een gemeenschappelijke bloembodem staan.
Op hun weg van preparaat-in-wording gaan ze in een dierlijk orgaan en ondergaan ze zowel een overzomeringsperiode bovengronds als ook een overwinteringsperiode in de bouwvoor van de bodem. De dierlijke organen zijn respectievelijk darmscheil, blaas en dunne darm, alledrie behoren ze tot het dierlijke stofwisselingsgebied . Van de drie andere compostpreparaten is de eikenschors sowieso slechts de enige die een dierlijke omhulling nodig heeft om preparaatsubstantie te kunnen worden, die bovendien alleen een overwinteringsperiode nodig heeft, niet in de bouwvoor maar in plantensubstantie die in ontbinding verkeert, in stromend water. Tot slot is het omhullend dierlijk orgaan niet afkomstig uit het stofwisselingsgebied; het is de schedel van een landbouwhuisdier, behorend tot het zenuw/zintuigstelsel.
Om van bloeiende bloem compostpreparaat te kunnen worden, stoppen we de geoogste paardenbloem bloemen in een darmscheil, hangen die in de zomer op een luchtige beschutte plek op en begraven hem in de herfst in de humeuze bouwvoor.
Wat schrijft Steiner in de landbouwcursus over de paardenbloem? “De onschuldige gele paardenbloem is een buitengewone weldaad voor de omgeving waarin hij groeit. Want hij is de bemiddelaar tussen het kiezelzuur dat in de kosmos in fijne homeopathische vorm is uitgebreid en wat de hele omringende bodem eigenlijk aan kiezelzuur nodig heeft. Het is een soort afgezant van de hemel, die paardenbloem;……”.
In tegenstelling tot de andere preparaten die vaak in relatie met het kalkachtige gebracht worden door Steiner staat de paardenbloem duidelijk met het kiezelachtige in verbinding. Is dat te herkennen in de groeiwijze van de paardenbloem?
Waar is kiezel het meest aanwezig in de mens? Bij zijn zintuigorganen; vooral in de ogen en oren is veel kiezelsubstantie te vinden. In het algemeen is een stof geschikt voor de bouw van een zintuigorgaan als het in staat is een waarneming ongestoord door te geven. Een vertroebeling of vervorming zou immers een waarneming minder secuur maken. Kiezel, in zijn pure vorm, zoals kwarts, is een van de weinig mineralen die het licht ongestoord door kan laten gaan. Glas wordt van zuivere kiezel gemaakt. Ook in onze zenuwen is veel kiezel. In de afrijpingsfase van planten is de kiezel prominent aanwezig, zoals bijvoorbeeld in de naalden van de graangewassen. Het staat in zijn werkingsdynamiek tegenover de kalk. Kalk zorgt voor omzetting, stofwisseling en beweging. Kiezel is star, fijn en stil. Het maakt waarneming en bewustwording mogelijk.

Afb.1; paardenbloem, penwortel links op de tekening, de bladrozet in het midden en bloemstengels in verschillende stadia.
Botanisch
Paardenbloemen zijn meerjarig. Ze maken een rozet van veel bladeren. De vorm van de bladeren is de naamgever van deze plant in een aantal talen; ze lijken blijkbaar op een leeuwentand: Löwenzahn (Duits), Dent de Lion (Frans), Dandelion (Engels). Waarom de Nederlandse taalgeest tot de naam paardenbloem is gekomen is mij niet bekend. Koeien, geiten en schapen lusten ze immers ook graag, het is daarbij met zijn bitterstoffen ook nog eens smakelijk en gezond voer.
Ondergronds maakt de paardenbloem een flinke penwortel. Paardenbloem houdt van het licht. En als in het voorjaar de dagen al flink langer worden (begin april) is er een vrij korte, maar intensieve en uitbundige bloei van de paardenbloem te zien. Weilanden kunnen soms één grote gele zee van bloeiende paardenbloemen zijn. Het is een stralend geel dat je tegemoet komt. De bloemen bewegen met het zonlicht mee: in de nacht zijn ze sowieso dicht, bij bewolkt weer zijn ze veel minder open en bij regen zijn ze dicht. Gedurende meerdere dagen gaan ze overdag telkens open om na ongeveer een week dicht te gaan voor iets langere tijd. Dan vindt de grote verandering plaats van gele bloem naar de pluizenbol.
Beginnen de bloemen in eerste instantie nog redelijk dichtbij de grond, iedere dag zijn hun stelen iets langer en tegen de tijd dat ze een pluizenbol hebben, zijn ze op hun allerlangst. Ze toornen dan boven de overige graslandvegetatie uit.
Opvallend is de holle bloemstengel. Die is helemaal kaal, alle bladeren blijven ook tijdens de bloei in de rozet staan, vlak boven de grond. Ze worden niet mee omhooggenomen met de bloemstengel zoals dat bij veel andere soorten, ook naast verwante zoals Havikskruid, Streepzaad en Gele Morgenster wél het geval is.
De gehele pluizenbol is een wonder van vormgeving met zijn prachtige kristallen structuur van de afzonderlijke pluisjes, maar ook de gehele compositie die ze met elkaar maken is van een grote schoonheid. Hier is de kiezelsubstantie op zijn hoogst. Aan ieder pluisje hangt onderaan een vruchtje, met daarin één zaadje. Bij de geringste luchtbeweging laten ze los van de moederbodem en stijgen op in de atmosfeer, samen met miljoenen andere pluisjes.
De paardenbloem is met zijn vroege bloei belangrijk voor de bijen. Behalve de nectar is het vooral het stuifmeel waar de bijen op af komen. In die tijd van het jaar is er verder niet zo veel te vinden voor de bijen. En de paardenbloem is gul, niet alleen aantallen planten, maar ook in hoeveelheden stuifmeel. Een bloemhoofd is een compositie van 150 bloemetjes (samengesteldbloemige) Ieder bloemetje heeft gemiddeld 7400 stuifmeelkorrels. In totaal zijn dat er 1.125.000, ruim één miljoen dus. Echter, het merkwaardige is dat er geen bestuiving plaatsvindt in de paardenbloem. Uit het vrouwelijk vruchtbeginsel ontstaat het zaadje. Dit heet appomixie (1). Ongeveer 500 plantensoorten wereldwijd hebben deze manier van voortplanting. In onze streken verder nog duizendblad, hertshoornweegbree en braam. Dat wil dus zeggen in een weiland met paardenbloemen zijn er tal van ondersoorten (circa 250) die door elkaar heen staan en niet door bestuiving met elkaar interacteren. Per soort zijn de planten heel identiek omdat het in de verte lijkt op een vegetatieve vermeerdering zoals met stekken of knollen gebeurt. Alleen nu dan in het bloemgebied. Experts kunnen de soorten uit elkaar houden, maar zelfs zij zijn het niet helemaal met elkaar eens of het wel ondersoorten zijn, zo klein zijn de verschillen.
Beeld
Bij mij is het beeld ontstaan van een plant die zich in zijn bloeiwijze helemaal doortrokken heeft met een zenuw/zintuig karakter.
- In het vroege voorjaar, in tegenstelling tot bijna alle composieten die pas veel later bloeien, staan de stralend gele bloemen onze weilanden op te fleuren op een manier die doet denken aan een homogeen ingezaaid gewas als koolzaad. Ze volgen de zonnebaan, net zoals de zonnebloemen dat in de zomer ook doen.

Afb. 2; een pluisje met vruchtje onderaan. In het vruchtje zit één zaadje. “Het is een soort afgezant van de hemel, die paardenbloem” (uit het hierboven genoemde citaat van Rudolf Steiner). Op deze foto lijkt alsof het net met de landing bezig is, deze hemelsbode.
- Bijen vliegen intensief op de paardenbloemen. Zeker ook vanwege de nectar (paardenbloem honing is zo kostelijk vanwege de lichte bittere bijsmaak) maar meer nog vanwege het stuifmeel. De bij als zenuw/zintuig wezen bij uitstek vindt in de paardenbloem een warm (en lichtend) onthaal.
- Paardenbloemen zijn, anders dan de meeste andere wilde planten, prima in staat om te overleven in een intensieve cultuurbiotoop: het (zwaar)bemeste weiland. In de loop der jaren breiden ze zich zelfs flink uit.
- Hoewel de paardenbloemen dus in sterk groeiende gras- of grasklaverbestanden staan, toornen de bloemstengels daar bovenuit. Als bloeiende bloem al, maar in het pluizenstadium nóg meer. De bloemstengel is tot het uiterste uitgeschoven.
Het is die extreem ver uitgeschoven en kale stengel die me op een gegeven moment aan Lange Jan deed denken uit het sprookje van Grimm. (ook in de Efteling te bewonderen). Lange Jan is een van de helpers van de held van het verhaal, een prins. Lange Jan kan zijn nek extreem ver uitstrekken en daardoor kan hij de hele wereld overzien. Dankzij dit vermogen van Lange Jan loopt het goed af met de prins: hij trouwt met de door hem begeerde prinses .


Afbeeldingen 2 en 3; de lange kale bloemstengels van paardenbloem en de lange nek van Lange Jan hebben niet alleen een vormovereenkomst, maar beide hebben een sterk waarnemingsvermogen. Lange Jan op wereldschaal, de paardenbloem nog iets omvattender.
Lange Jan heeft een zenuw/zintuig vermogen in de overtreffende trap zou je kunnen zeggen. Zo ook de paardenbloem. En staat daarmee trouwens in een groot contrast met het karakter van zijn omgeving: het (bemeste) weiland met zijn stofwisselingskarakter bij uitstek. In een tijd van het jaar dat alles de grond uit brult.
Het afzien van bestuiving is wederom een bevestiging van het zenuw/zintuig karakter van de paardenbloem. Immers bestuiving zit normaal gesproken helemaal in het stofwisselings/ledematen gebied. Anders gezegd; zulke grote hoeveelheden stuifmeel ter beschikking stellen zonder die zelf nodig te hebben, zijn met overwegingen vanuit louter functionaliteitsdenken moeilijk te begrijpen. Doordringen andere planten met hun stuifmeel de atmosfeer en maken die op die manier meer plant-aardig (2), de paardenbloem doet het meer visueel met zijn stralende bloemenpracht. Na het visuele hoogtepunt van de bloei, komt het pluizenstadium. Ook nu geeft de paardenbloem wederom een grote impuls aan het landschap, maar nu in de vorm van de miljoenen pluisjes die met hun minerale gestructureerde vorm en hun kiezelsubstantie al zwevende in de atmosfeer daar een bepaalde kwaliteit afgeven.
Preparaat-in-wording
Oogst


Afbeeldingen 4 en 5; de bloemhoofden van de paardenbloem in een verschillend stadium. Links een jonge bloem, met in het centrum nog veel ongeopende bloemknoppen. Rechts zijn geen bloemknoppen meer. Het ideale oogststadium ligt tussen beide in.
De bloemen van de paardenbloem die al een paar dagen gebloeid hebben, zijn in het optimale stadium om te oogsten. Ze zijn dan op hun krachtigst en ze hebben niet of nauwelijks de neiging om tijdens het nadrogen te gaan pluizen. De tweede helft van de ochtend is een goed moment om te plukken, ze zijn dan volop geopend en de ochtenddauw is verdampt. Tijdens het nadrogen van de bloemen mogen ze niet blootgesteld zijn aan de zon. Maar wel op een plek met voldoende luchtbeweging. Bloemen die gaan pluizen, worden verwijderd, immers zij zijn een stadium te ver, namelijk de zaadzetting. Het nadrogen duurt best wel een tijdje, omdat het flinke sappige bloemen zijn. Eenmaal droog kunnen ze gemakkelijk in een niet-licht doorlatende zak worden bewaard.
Dierlijke omhulling
De paardenbloem gaat zoals al gezegd in een dierlijk orgaan en wel in een darmscheil. Waarom überhaupt een dierlijk orgaan gebruiken. Wat voegt het dierlijke eigenlijk toe? Wat is dat voor een orgaan?
Een plant is fysiek gezien zichtbaar geworden tijd: zolang als een plant leeft, moet hij groeien, ook al is het nog zo weinig of langzaam, zoals bij een oude boom. Dieren hebben ook een groeistadium, maar daarna kunnen ze nog heel lang leven zonder groei. Zij hebben dus een andere relatie tot de tijdsstroom: ze zijn daar veel meer van geëmancipeerd. De insecten het minst, de zoogdieren het meest en op een bepaalde manier de landbouw huisdieren nóg een stapje verder. Zo is bijvoorbeeld het feit dat ze het hele jaar door gedekt kunnen worden als een emancipatoir gebaar te zien. In het begin van de embryologische ontwikkeling van de dieren is er de zogeheten gastrulatie. Het is het vormen van een eigen binnenwereld. Zinnebeeldig opgevat is het de fysieke grondslag voor het vermogen om een eigen positie in te nemen ten aan zien van een omgeving of een gebeurtenis. Een plant is gebonden aan één plek, wat er ook gebeurt. Een dier kan zich verplaatsen. Dus zowel in de tijd als ruimte hebben de dieren een grotere mate van emancipatie bereikt dan de planten, ze zijn er veel minder aan overgeleverd. In de bloem benadert de plant enigszins het dierstadium doordat het bij benadering een drie-dimensionale ruimte vormt, niet echt gesloten zoals met de gastrulatie bij de dieren wél het geval is. De planten eindigen dus, waar de dieren mee beginnen: het vormen van een eigen binnenruimte. En zoals het dierorganisme in zijn geheel een verinnerlijking ondergaat in zijn beginontwikkeling, zo ook de afzonderlijke organen. Binnen het gehele spectrum van organen zijn de preparaat omhullende organen bovendien ‘hol’ van binnen. Toen het dier nog leefde, verwerkten zij een stroom aan voedingssubstantie. Dit in tegenstelling tot organen die ‘gevuld’ zijn, zoals bij lever, nieren of longen het geval is. “Bloemen zijn vastgehouden vlinders, vlinders zijn losgelaten bloemen”., aldus luidt een citaat van Steiner. Het duidt op de verwantschap tussen bloemen en insecten, als onderste representant van het dierenrijk. Als enige in het hele plantenrijk maken de preparaatbloemen een soort meta-stap, door opgenomen te zijn in een dierlijke orgaan, dat tegelijkertijd eigen is en omhullend.
En wat is de darmscheil in het bijzonder? De darmscheil is onderdeel van het buikvlies. De darmen zijn er voor een deel aan opgehangen. In het hele spijsverteringsstelsel zijn er weinig tot geen pijnzenuwen. Je zou bij wijze van spreken een mes in je buik kunnen steken en je zou het amper gewaar worden. Om die reden zijn de fijngevoelige pijnzenuwen een soort van bescherming tegen allerlei gevaren(2). De darmscheil zit vol met zenuwen en omhult als onderdeel van het buikvlies het stofwisselingsgebied. Daardoor is het stofwisselingsgebied met zijn organen beschermd voor eventuele gevaren of andere ongewenste invloeden van buiten. Je zou kunnen zeggen het is een waarnemingsorgaan in een stofwisselingsbiotoop. Het brengt letterlijk bewustzijn in een onbewust werkend deel van ons lichaam. Bovendien is de darmscheil afkomstig van het stofwisselingsdier bij uitstek: de koe.
Resonantie van plant en dier
En daarmee hebben we een grote overeenstemming, een resonantie, tussen de paardenbloem en de darmscheil. Beide zijn dragers van een uitgesproken zenuw/zintuigkwaliteit in een stofwisselingsgebied: de paardenbloem die een weiland vult en de darmscheil die het gehele verteringsstelsel omhult.
Samen verder op weg, overzomeren
Van de darmscheil, dat er uit ziet als een soort vlies, wordt een deel zo gesneden dat er een pakketje van gemaakt kan worden. Soms is een darmscheil behoorlijk vervet, neem dan dat deel dat het meest dunwandig is. Met naald en draad wordt het zodanig bewerkt dat nog een zijde even open blijft, om er de bloemen in te kunnen stoppen. Is het pakketje vol, dan ook de laatste zijde dichtnaaien.

Afb.6; In het begin van de zomer wordt de darmscheil met een touw opgehangen in de buitenlucht. Enigzins beschut tegen felle zon en regenval, bijvoorbeeld onder een dakoverstek.
Het pakketje moet eerst bovengronds overzomeren, met een touwtje opgehangen op een plek niet teveel in de zon, maar wel luchtig. Hoog onder de nok van een brede dakoverstek is bijvoorbeeld een mooie locatie. Naast de darmscheilpakketjes met de paardenbloem bloemen kunnen daarnaast ook de hertenblazen met de duizendbladbloemen en de worstjes van dunne darm met daarin de kamillebloemen opgehangen worden.
In deze zomerse atmosfeer waarin alle planten, zowel in de vrije natuur alsook op de akkers, helemaal tot een zaadzetting en afrijping komen, blijven daarentegen de bloemen van deze drie preparaten-in-wording hun bloemstadium behouden. Bij hun leeft het natuurproces van de bloei zich niet uit in de zaadzetting. Je zou dat als een offer kunnen zien, een terughouding. Dat opent een ruimte voor iets nieuws, iets anders. Of zoals in een gesprek: iemand anders. Het is dan eigenlijk al de tweede keer, immers de eerste keer vindt plaats als de bloemen voortijdig van de plant worden geplukt. Ook hier: een natuurproces komt niet tot een eind, kan zich niet helemaal uitleven. Het komt niet tot de zaadzetting. Door het nadrogen verlenen we als mens duur aan het potentiële vermogen van het bloeistadium.
Intermezzo. Over de plantengroei, specifiek en universeel zaad
Alle planten groeien door verschillende fasen heen. Uiteindelijk leidt het tot zaadvorming. In de zaden zit het kiemplantje opgesloten als in een soort tijd capsule. Alle overige plantensubstanties; wortels, blad en bloem sterven af, vallen naar beneden, komen in de aarde en worden deel van de humus. Rudolf Steiner noemt de humus: der Allgemein Samen, in het Nederlands vertaald: het algemeen of universeel zaad. Het omvat alle substantie van de plant dat niet tot individueel zaad is geworden. Met dit beeld in het achterhoofd dat planten in een tweevoudige cyclus staan: een generatieve stroom in de vorm van individuele zaden. En als tweede een vegetatieve stroom waarin de organische substantie zich afwisselend gedifferentieerd in een plantengestalte laat zien en daarna oplost in een amorfe homogene welriekende humussubstantie, wil ik nu opnieuw kijken naar het wordingsproces van onder andere het paardenbloempreparaat.

Afb.7; In de herfst wordt de gevulde darmscheil in de humeuze bouwvoor gebracht. Duidelijk is te zien dat het een soort pakketje is. Dit is een mooi exemplaar met weinig vet. Het weinige vet veroorzaakt de witte kleur.
Samen verder op weg, overwinteren
In het begin van de herfst, in de Michaelstijd, nemen we de pakketjes van darmscheil, de blazen met duizendblad en de worstjes van dunne darm van hun zomerse plek en brengen ze in de humeuze bouwvoor om ze te overwinteren. Daar zullen ze verblijven tot in het volgend jaar, totdat ze in de Paastijd opgegraven kunnen worden en als volwaardig preparaat ter beschikking staan.
De herfst is de tijd dat de blaadjes van de bomen beginnen te vallen. En ook de een- en tweejarige planten beginnen af te sterven. Dat alles komt in de bodem en wordt gedurende de winter door het bodemleven opgenomen en tot humus verwerkt. Dat is het natuurproces dat zich daar afspeelt en dat ik hierboven heb beschreven. De omhulde preparaten-in-wording komen in deze stroom terecht. En net zo min als ze in de zomer met de hen omringende natuurstroom meegaan -ze worden als enige geen individueel zaad- worden ze nu in de winter niet tot humus, ze worden geen deel van het universele zaad. In hun dierlijke omhulling blijven ze overeind.
Terughouding, offer
In een goed gesprek van mens tot mens kun je een aantal fasen onderscheiden. De eerste is het gesproken woord, die heeft een bedding nodig van een luisterend oor, een terughouding van de ander. Dan ontstaat er chemie, er verandert iets. Die chemie versterkt het samenzijn.
Ook in de eredienst zijn deze vier delen te onderscheiden: het eerste deel heeft als titel: het woord of de verkondiging. Als tweede deel het offer, vervolgens de transsubstantiatie, dat is de verandering van brood en wijn in lichaam en bloed van Christus. En tot slot, als vierde, de communie waarbij de werelden van God en mens samenkomen. Ook de Christengemeenschap kent deze vier delen in hun eredienst.
Zonder het offer zou alles blijven hangen bij het woord. Het offer maakt dat er ruimte ontstaat voor iets nieuws, iets wezenlijk anders. Het is gestructureerde liefdeskracht die dat draagt.
Na het voortijdige oogsten van de bloemen in het hoogtepunt van hun bloei, de overzomering bovengronds, is de overwintering in de bouwvoor wederom een terughouding, nu voor de derde keer. Dat een natuurlijke stroom tot drie keer toe wordt teruggehouden maakt het verlangen het allersterkst. Zij zijn voorbestemd om zaad te zijn voor de toekomst, een geestelijk zaad voor een nieuwe aarde. Dat geldt voor alle compostpreparaten gezamenlijk, voor de drie preparaten die hier het beschreven proces doorlopen hebben in de meest eminente zin. Wat is er speciaal aan het paardenbloempreparaat?
Het paardenbloempreparaat
Bij de voorstelling van het paardenbloempreparaat zegt Steiner niet alleen iets over de paardenbloem in zijn natuurlijke hoedanigheid, maar even verderop geeft hij een korte beschrijving van de werking van het preparaat:
“De substantie (paardenbloempreparaat, opm. RG) die we daardoor hebben gekregen, kan nu weer op dezelfde manier aan de mest worden toegevoegd, en ze zal de bodem het vermogen geven precies zoveel kiezelzuur uit de atmosfeer en uit de kosmos aan te trekken als voor de planten nodig is, zodat de planten regelrecht gevoelig worden voor alles wat in hun omgeving werkt en vervolgens zelf aantrekken wat ze nodig hebben”.
Wat is nu het verschil met de uitgangssubstantie, de paardenbloem als zodanig? Volgens mij wordt het vermogen dat de paardenbloem met betrekking tot het aantrekken van de juiste hoeveelheden kiezel voor haar zelf nodig heeft ‘uitvergroot’. Via de omweg van compost en bodem worden alle planten die daar groeien een beetje als de paardenbloem: in staat om de benodigde hoeveelheid kiezel aan te trekken. Om het voedsel hemelser te maken zou ik zeggen. En daar was het allemaal om begonnen: voedsel te telen dat de mens waarlijk voedt, niet alleen lichaam en ziel, maar zeker ook zijn geest.
Noten
(1) Er is een boek van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging over de paardenbloem. Met de veelzeggende ondertitel: “planten zonder vader”.
(2) Zie mijn blogaflevering 'De plant voedt de bodem, verder niks'?
(3) Een van de ergste ziekten die een mens kan overkomen is om geboren te worden zonder pijnzenuwen. Voortdurend loop je dan het gevaar een wond en daardoor een infectie op te lopen. Kinderen die deze ziekte hebben moeten extreem goed beschermd worden, ook tegen zichzelf.
Reactie plaatsen
Reacties